Toch tellen zij zeer zwaar en mogen zelfs van zoodanig gewicht worden geacht, dat naar mijne meening daarom alleen al de door den heer K. voorgestane wijziging sterk moet worden ontraden. Zelfs al zou men de voordeelen, door den heer Kemmerling ge noemd, hooger willen aanslaan dan de bezwaren door mij te berde gebracht Ziehier die argumenten le. Men moet er zich wel deugdelijk rekenschap van geven, dat men bij eene wijziging van een - naar men toch moet aan nemen op goede gronden aanvaardde organisatie niet alleen enkele nadeelen daarvan kwijt raakt, maar tevens belangrijke voor deelen prijs geeft en dat men er wel andere voordeelen voor in de plaats krijgt, maar even zeker óók andere nadeelen. Men bedenke wel, dat het hier geenszins gaat om het tijdig terugkeeren op een dwaalweg, maar alleenlijk om het inruilen van eene, uiteraard niet volmaakte, doch zeer goed bruikbare gebleken organisatie tegen eene andere, welke misschien even goed bruikbaar, maar zekerlijk evenmin volmaakt is. Dit laatste heeft de heer Kemmerling, naar het mij voorkomt, wel wat uit het oog verloren. 2e. Toen men enkele jaren geleden voor de beslissing stond ho.e onze infanterie-sectie georganiseerd zou worden, heeft men te bevoegder plaatse alle denkbare voor- en nadeelen van een paar, voor ons in aanmerking komende, systèmen nauwgezet tegen elkaar opgewogen en ten slotte het huidige gekozen, omdat men er van overtuigd was, dat deze organisatie voor onze omstandig heden het best geschikt en vooral ook het meest belovend was. Indien ik mij goed herinner waren het vooral de overwegingen welke ik hiervoren onder 1, 4, 6, 7, 8, 10, en 12 aangaf, die toenmaals bij het Legerbestuur den doorslag hebben gegeven. De nieuwe infanterie-voorschriften zijn toen—van den grond af— opgebouwd in den geest van die organisatie. Elke wijziging van die organisatie zal dan ook in strijd komen met dien geest. Ik sta daarom lijnrecht tegenover den heer Kemmerling waar hij op bladz. 11 bovenaan de meening verkondigt dat de reeds verkre gen resultaten hun waarde zullen behouden. Men zal dan ook bij wijziging van de organisatie niet kunnen volstaan met het wijzigen van een aantal punten in het voorschrift, doch men zal een geheel nieuw moeten geven. Doet men dit niet, dan zal het G V. I. verworden tot een op twee gedachten hin kend monstrum en een niet-opdrogende bron van verwarring gaan vormen. Bovendien kost het tijd en de vraag is dan wat men vóór het verschijnen van het nieuwe voorschrift zal moeten doen. Nutteloos voortgaan of de oefeningen stop zetten. Het een is al zoo kwaad als het ander. 111

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1928 | | pagina 31