7. ENKELE MEDEDEELINGEN OMTRENT DEN MILITAIR
DIERGENEESKUNDIGEN DIENST BIJ HET DUITSCHE
LEGER GEDURENDE DEN OORLOG 1914-1918.1)
door
Jhr. W. STRICK VAN LINSCHOTEN.
Militair Paardenarts 2de klasse.
In vredestijd, vóór den grooten oorlog, werd aan den Militair
Diergeneeskundigen Dienst te weinig gewicht gehecht. Waarom
dit zoo was, willen we in het midden laten, zeker is het, dat van
Diergeneeskundige zijde meerdere malen door hooggeplaatste
paardenartsen daarop werd gewezen, echter zonder resultaat.
De geringschatting van den M. D D., in het bijzonder in oor
logstijd, mag waarschijnlijk hierin zijn oorsprong hebben, dat men
er nooit aan gedacht heeft, dat een komende oorlog langer dan
eenige maanden zou duren en dat er dan onvoldoende reserve
paardenmateriaal en slachtvee voor troepen en bevolking aan
wezig zouden zijn.
Dat de M. D. D. niet in hoofdzaak tot taak zou hebben het be
handelen van verwonde en zieke paarden, maar het vóórkomen
en de bestrijding van de in eiken grooten oorlog optredende oor-
logsepidemiën, het instandhouden van de beweegbaarheid der
troepen en het zorgen voor de voedingsmogelijkheden van de eigen
bevolking en het leger, drong niet door.
Daarom is het niet te verwonderen, dat aan de paardenartsen
in de dienstvoorschriften niet voldoende zeggenskracht werd gege
ven en dat de uitrusting van de troepen met diergeneeskundig
materiaal zeer veel te wenschen overliet.
Behalve de z.g „Pferdearzeneikasten", welke te vergelijken zijn
met onze „Veldverband- en medicijnkisten" en die voor elk Eska
dron, Batterij, enz., in oorlogstijd aanwezig waren, was er niets
voorhanden.
Hoe het mogelijk is dat een zóó goed uitgerust leger als het
Duitsche zonder veldziekenstallen ten oorlog ging en dat voor een
zoo uitgebreid gebied als de Diergeneeskunde niet reeds in vredes
tijd voldoende specialisten (Chirurgen, Serologen, Bacteriologen,
enz.) opgeleid werden, om den zoo uitgebreiden dienst, die in
117
Voordracht gehouden 24/12-'27 voor de officieren van de bereden
wapens Bandoeng.