Hoewel de proef dus wel als geslaagd mag worden besehouwd zouden de proeven voortgezet moeten worden waartoe hier de tijd ontbrak in verband met de volgende punten: a De stijve koppeling van de stellen prauwen komt ongunstig voor. Bij plaatselijke belasting boven één prauw zal deze dieper o-aan drijven dan'de andere, waardoor spanningen ontstaan m touwen, waarmede de koppelbamboezen a gebonden zijn welke spanningen zoo groot kunnen worden, dat de touwen breken en waardoor in elk geval de prauwen scheef gewrongen worden en de o-eheele constructie dus gaat schranken. Betei lijkt me een scharnierende koppeling, die verkregen zou kunnen worden dooi de bamboezen a af te zagen (zie figuur 4), eroverheen in elke prauw in langsrichting een bamboe te binden en daarop de kop pelbamboezen g te bevestigen. Alsdan zijn uiteraard schoien noodig om horizontale schranking te verhinderen. b. Zijn de prauwen breeder, dan zou, om toch een doorvaait- opening te krijgen van voldoende breedte, de lengte van de lig- crers in dat vak te groot worden voor vrije overspanning. Alsdan zal dus een of andere hulpconstructie noodig zijn om de liggers te versterken. Figuur 5 geeft liniair zoo'n constructie, die echter het bezwaar heeft, dat de vrije hoogte in dat vak verminderd worcJt dus omgekeerd bij gelijke vrije hoogte de lengte der stijlen b (figuur 1) grooter zou moeten worden zoodat Z,J ,n\2 steeds toegepast zal kunnen worden. Gedacht is ook aan een dub- bel-spanwerk-constructie of het gebruik van een soort omgekeerde vierbeenige schragen in de prauwen inplaats van de tweebeemge, doch zooals gezegd tijd voor beproeving ontbrak. c Ook hier kan het op groote rivieren noodig zijn een uitvaar- baar vak te maken voor bijv. groote vlotten. Het lijkt mij dan evenwel noodig vóór het uitvaren de prauwen van dat vak stevig te koppelen verondersteld wordt hier, dat het groote vak tevens uitvaarbaar vak is dan wel op andere wijze te beletten, dat zij uiteen of naar elkaar toe drijven kunnen, waardoor het vak zieti zou kunnen begeven. d. Bij rijzing van het water vermindert de helling van de aan sluitingsvakken; deze zal dus van afwaarts opwaaits kunnen woi- den, waardoor de boven de prauw liggende uiteinden van de lig gers s onder tegen het dek zouden kunnen gaan drukken. Daaiom Ts het overstek van die liggeruiteinden over den regel q dan ook zoo kort mogelijk genomen. Hierop moet wel worden gelet. e. Bij te verwachten belangrijke rijzing van het water, vooral bij breede rivieren, alsook bij zeer hooge oevers, zal één aansluit- vak van 4 M niet lang genoeg zijn, omdat de op- en afhel ling dan te sterk is. Er zal dan op één of twee prauwen -een in richting gemaakt moeten worden, zoodat de draagbalkhoogte dei schragen versteld kan worden naar gelang van de veranderende waterhoogte. 177

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1928 | | pagina 11