te Kalidjati zich geleidelijk hadden gewend aan het vliegen bij
duisternis en mijn beurt was gekomen om met een instructeur mijn
eerste les-vlucht te maken, was ik nergens minder op voorbereid
dan op moeilijkheden bij de start.
Het starten is, onder normale omstandigheden, een uiterst een
voudig werkje. Zoodra voldoende snelheid is verkregen meestal
reeds na een aanloop van een 25 M. licht men de staart van
het vliegtuig een weinig om de wrijving van den staartsteun over
den grond op te heffen en na enkele seconden wordt het vliegtuig
geheel van de aarde getild, eigenlijk nog even voor de werkelijke
vliegsnelheid is bereikt, waardoor het botsen en springen bij den
snellen gang vermeden wordt en bovendien het vliegtuig, bij af
wezigheid van de rollende wrijving, eerder zijn benoodigde vaart
bereikt.
Maar nu 's nachts, als het bij de hangar werkelijk diep duister
is en gij in de verte slechts de verlichte plek der landingslichten
ziet De motor brult met een geluid, waartoe gij hem overdag
niet in' staat zou achten, de uitlaat slaat een blauwen vlammen-
bundel uit en vóór U is de grond en de lucht niets dan één zwarte
vlek. Dan worden de eenvoudige kwesties van staart-lichten en
optrekken moeilijke problemen en het bijsteken om het vliegtuig in
den goeden stand te doen klimmen wordt een gevaar, omdat niet te
zien is, waar de grond, dien gij zoo juist hebt verlaten, zich bevindt
en tot hoever dus het steken wel mag gaan. En eenmaal in dè
lucht, is het wel gewenscht eens even kalm den toestand te reali-
seeren en de elementaire beginselen van het vliegen te repeteeren.
Dan komt de landing, die eenvoudig verloopt, als men zich
maar dwingt om tegen het eigen gevoel in, te hoog binnen te
komen. Bij de tweede vlucht begint alles duidelijker en prettiger
te worden en na de derde landing zegt de instructeur al gauw:
ik zou het nu zelf maar eens doen!
En zoo wordt het nacht-vliegen reeds spoedig een rustige sen
satie, de onwennigheid verdwijnt en de intéresse van den bestuurder
gaat weer uit naar grondobjecten, naar de zichtbaarheid van het
landschap, de waarneembaarheid van wegen, personen en voer
tuigen.
Voor zoover ik mij, na de geringe opgedane practijk, er over
uit kan spreken, valt dit laatste niet mee. Zelfs op een heldere
inaan-nacht kon ik, in het zoo goed bekende landschap om Kali
djati, niet veel meer onderscheiden dan de algemeene trekken van
het terreinbeeld. Maar het is wel zeker, dat ook hierin doorgezette
oefening betere resultaten zal opleveren.
Het nachtvliegen is het stadium der opleiding nog niet gepas
seerd; grootere overlandvluchten worden nog niet uitgevoerd. Toch
zal reeds veel bereikt zijn als alle daarvoor in aanmerking komende
vliegeniers hun beurt hebben gehad wat trouwens thans reeds met
195