opkomen moet bereiken en na de eerste oefening buiten het mili taire moet blijven leiden, een en ander door op te treden als in structeur en geestelijk voorganger van de spes patriae op de mid delbare scholen en later in vereenigingen voor de beoefening van sport, schietvaardigheid e. d. Voor de vervulling van die sociale taak buiten het leger is het dan uiteraard noodig, dat de officier het zuivere militaire standpunt verlaat en bekend is met den geest van en de stroomingen in de burger-maatschappij, waarin hij moet werken. Tot zoover dat artikel. Niet alleen in de Europeesche legers ziet men thans blijkens het voorgaande in de taak van den officier iets anders d. w. z. iets meer omvattends dan vroeger; ook in Amerika is zulks het geval en in Japan werd niet lang geleden bepaald, dat de door de leger-reorganisatie overcompleet rakende officieren, zouden te werk worden gesteld op de scholen. Ik zal nu niet verder uitweiden over wat elders terzake van de taak van den officier werd en wordt geschreven en gedacht, doch overgaan tot het trekken van een parallel voor onze Indische toestanden en verhoudingen. Wanneer wij ons eens goed rekenschap geven van den aarci en den omvang der opleiding tot officier van het Ned-Indische leger, zooals wij die genoten in Nederland in wat langer geleden tijden, dan zullen wij ons kunnen herinneren de vorming tot mili tair met een behoorlijke dosis militair wetenschappelijke kennis, doch ook weinig meer; en dit zelfs nog niet anders dan in slechts verwijderd verband staande met de ons in het Indische leger wachtende taak. Pas in de laatste 15 jaren werd .via de Indische officieren-leeraren iets meer aanraking verkregen met Indië en de Indische militaire zaken; ouderen hadden ook dat zelfs niet. En zro kwamen wij in Indië vrijwel geheel onvoorbereid voor onze taak. Zeker, velen onzer kwamen goed terecht in handen van compagnies-commandanten of oudere kameraden, die ons voor lichtten en leidden; maar anderen waren niet zoo gelukkig. Uit mijn eigen ervaring kan ik terzake vertellen, dat ik mijn eersten compagnies-commandant in Indië geen enkelen keer bij den dienst heb gezien in de elf maanden, die ik onder hem diénde!; ik trof echter in een slechts weinig ouder collega een kameraad-mentor, dien ik nu nog dankbaar ben voor wat ik van hem leerde. We stonden dus daar weldra na aankomst als commandant van een sectie Javanen of Amboineezen a. a., zonder dat we ons nog voldoende konden uitdrukken; als officier van de week in kazerne toestanden, geheel verschillend van die we in Europa hadden ge zien; menigeen onzer was al gauw eens compagnies-commandant en moest dan straffen opleggen aan menschen, die hij slecht ver stond en van wier mentaliteit hij nog niets afwist. En zelfs waren er onder ons, die zes maanden na hun komst in Indië met hun bataljon 198

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1928 | | pagina 32