zoo goed als niet voor. Meer succes had men met goede spionnen
het zoeken naar sporen. Waar mogelijk werden echter moerasge
deelten omsingeld en doorzocht, dikwijls met gunstigen uitslag. Ten
slotte werd Tgk. di Kroeëng in 1908 door een patrouille onder
mijn commando in de kg. neergelegd (op bericht), teiwiji Tgk.
di Barat in, ik meen 1912, door den toenmaligen len Luitenant
Behrens in het gebergte werd onschadelijk gemaakt; tgk. di Mata
lë kwam eerst in 1917 aan de beurt, ook diep in het gebergte door
een patrouille van Takengön.
In de Gajölanden (Gajö Loeös) verbleef ik ongeveer 2j/2 jaai
(1909 1910 1911). Hier werd in 1909 door de talrijke
klewangaanvallen de inf. bezetting vervangen door maréchaussees.
De Gajókgs. zien er anders uit dan de Atjehsche, die meer ge
lijkenis vertoonen met de kgs. op Java. Zij bevatten afleen
woningen dicht naast elkaar, geen tuinen en weinig begroeiing;
het geheel omringd door bamboestoelen. De woningen zijn groot,
dienen soms tot verblijf van wel 100 personen. Zij zijn moeilijk te
doorzoeken en het doorzichtig maken van zoo'n woning is in den
regel ondoenlijk. De kg. daarentegen is gemakkelijk te omsingelen.
Meermalen heb ik dit met succes gedaan. Dikwijls gaven de Gajö-
verzetslieden bij huisomsingelingen zich over. De Gajó is geen
Atjeher. Hoewel even fanatiek en dapper als de laatste is zijn
karakter zachter, dikwijls op het kinderlijke af. De terreingesteld
heid is over het algemeen als volgt: de hoogvlakte (7 a 800 M.
hoog), waarin de sawah's en kampongs gelegen zijn; van hieruit
kale, met alang-alang of z. g. hertengras begroeide ruggen, dan
wel doorzichtig bedekt met pijnboomen, oploopende tot 1800 M.
en hier overgaande in het met oerbosch bedekte bergteirein. Van
den rand van het oerbosch is de hoogvlakte dikwijls tot op grooten
afstand te overzien. Troepenbewegingen overdag worden hier dus
dadelijk opgemerkt.
De patrouilles rukten toentertijd bij voorkeur 's nachts uit en
zorgden voor het aanbreken van den dag in het boschterrein vei-
dwenen te zijn, om dan plotseling elders in de vallei op te duiken
en haar slag te slaan, of wel langs den boschrand op de van de
kgs. naar het gebergte voerende paden naar sporen te zoeken.
Op deze wijze werden de schuilplaatsen in het oerbosch spoedig
gevonden. Ook werden nu en dan in den boschrand gedurende
eenige dagen achter elkaar schuilbivaks betrokken, met een uit
kijkpost, zoodanig opgesteld dat de vallei en de hellingen links en
rechts konden worden overzien. Dikwijls heb ik hierdoor op de
hellingen fourageurs het bosch zien uitkomen om naar de kgs. te
gaan, hierdoor tevens hun verbindingsweg verradende. Ik had dan
slechts zoodra de fourageurs in de vallei verdwenen waren door
het bosch naar het pad te marcheeren en dit in de richting van het
gebergte in te gaan, daarbij lettende op de sporen. Meermalen heb
fk hiermede succes gehad. Ook werden bij het afzoeken van ravij
nen, gelet op grotten die in deze terreinen veel voorkomen.