Uit dit verslag blijkt niet hoe of de marschformatie van de patrouille is geweest. Heeft de patr. comdt. met de spoorzoekers op eenigen afstand vóór de patrouille geloopen, of onmiddellijk er voor? Dit laatste acht ik niet juist. Waar de patrouille 3 brigades sterk is met 2 officieren en de trein (per brigade en per officier rekenende op 3 dragers) uit 15 veroordeelden bestaat, moesten volgens mijn inzichten de comdt. en de spoorzoekers op 100 M. vóór de patrouille uit marcheeren, terwijl tusschen hen en de pa trouille nog een kleine patr. van 3 a 4 man had kunnen worden ingeschoven, voor het geval geen gezichtsverband bestond tus schen spoorzoekers en hoofdmacht. Hoe sterker de patrouille en hoe meer gedruisch zij maakt, hoe verder de spoorzoekers moeten worden vooruitgeschoven. De bedoeling van dit vooruitschuiven is duidelijk. Het gedruisch door de marcheerende hoofdmacht veroorzaakt moet onhoorbaar worden gemaakt voor de achtervolg de kwaadwilligen, (zie overigens mijne beschouwingen in I. M. T. 1927 No. 4 blz. 261 e. v.) De omstandigheden waren den comdt. gunstig, doordat hij reeds op 75 M. de ladang en hut zag. Gewoonlijk bemerkt men dit in het oerbosch op veel korteren afstand, en soms kan men er plotseling voor staan. De commandant heeft bij de omsingeling de brigades bijeen gehouden en feitelijk de vrij uitgestrekte ladang slechts aan 3 zijden ingesloten. Ik had liever gezien dat deze door meerdere patrouilles meer volkomen was omsingeld. Echter kan ik feitelijk hierover niet óordeelen daar ik het terrein niet zelf heb aan schouwd. Het is mogelijk dat de genomen maatregelen vol doende waren, en als het niet noodig is, is het plaatsen van vele afsluitingspatrouilles zelfs verkeerd. Dit geeft maar meerdere kans op ontijdige ontdekking. Overigens een mooie patrouille en een schitterende prestatie van Kapt. Gosenson. In verband met mijne beschouwingen over nachtelijke onder nemingen op blz. 137 van het vorige nummer van dit tijdschrift, vermeld ik hieronder een gevechtsverslag, dat de moeite loont in nadere beschouwing te worden genomen. Verslag van het gevecht van een patrouille van 2 brigades maréchaussee, comdt. Luit. X. in den nacht van 17 op 18 Mei 1926 in kampong Leumbang (Kloeët) (met één schets) „Op 17 Mei 1926 's avonds om 7.30 u. brachten Teukoe Radja Tampö en Keutji Oesin mij het bericht, dat om 4 u. in den middag Tjoet Ali en zijn bende hun intrek hadden genomen in een djambè (hut) in den rand van kampong Leumbang. 213 T. Radja Tampö en Keutji Oesin zijn resp. districts- en kamponghoofd van Leumbang.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1928 | | pagina 47