niet te 8.30 uur n. m. moeten uitrukken, doch in den nanacht (b. v. te 3 uur v. m.) om de overvalling bij het aanbreken van den dag ot bij vol daglicht te verrichten (zie het vorige I. M. T. blz. 137). Luit. X. kende het terrein, doch dit is niet voldoende. Men moet het terrein goed kennen, en hiervoor was Luit. X te kort in Kloeët (ik meen 1 maand). De raad van den berichtgever om niet in den nacht er op uit te gaan was dus nog zoo kwaad niet. In elk geval bleek deze betrouwbaar te zijn. Toch moet men steeds met klewangaanvallen rekening houden en zoo mogelijk een anderen weg nemen, dan de berichtgever wil doen volgen. (Hier was dit niet mogelijk, behalve dan in de kampong zelf). Door de duisternis werd de vijand pas bemerkt toen hij op zeer korten afstand van de patrouille was verwijderd. Hij ging onmiddellijk tot den aanval over waardoor de spits verrast werd en terugweek. Ook enkele zich achterwaarts bevindende maré chaussees begonnen naar voren te vuren. De positie van den commandant, die zich met 1 man voor de vuurlinie bevond was vrij hachelijk, blijkende uit de 2 kogels die door den rand van zijn hoed drongen en van den achter hem vurenden troep af komstig waren. (De aanvaller was n. 1. niet in het bezit van een vuurwapen.) Een wonder was het dat er geen verliezen waren veroorzaakt door eigen vuur. Wat betreft het doen verlichten van het gevechtsveld tijdens het gevecht, hierover zijn de meeningen verdeeld. Is de vijand in het bezit van vuurwapens (en Tjoet Ali was in het bezit van twee karabijnen M. '95), dan is dit natuurlijk verkeerd, omdat de troep hierdoor een mooi mikpunt wordt. Ook gedurende dit gevecht trok het electrische lampje van luit. X. den vijand aan, tot zijn eigen nadeel. Ik voel dan ook weinig voor het aansteken van licht ge durende het gevecht. Dit mag eerst na het gevecht geschieden. Ik kan mij echter best voorstellen dat de voor het eerst in gevecht zijnde patrouille en dan nog wel in den nacht, behoefte aan licht had. Het door den troepencommandant te Bakongan gehouden onder zoek heeft uitgewezen dat inderdaad niet van een hinderlaag sprake is geweest. Tjoet Ali bevond zich met 16 volgelingen en 3 vrouwen in de door T. Radja Tampo bedoelde woning. Hij zond 10 man terug naar den grooten weg en dit bendetje stootte na een paar honderd meter te hebben afgelegd op de patrouille. Zij gingen oogenblikkelijk tot den aanval over. Ook is gebleken dat de patrouille zich op het pad bevond en het terrein met aanwezige paggers en begroeiing geen breedere opstelling toeliet, zoodat van deelnemen aan het gevecht van meerdere maréchaussees moeilijk sprake kon zijn. De verliezen van de patrouille waren vrij zwaar, terwijl het succes naar evenredigheid hiermede vrij gering was. Dit heeft men in den regel bij nachtelijke ontmoetingen met een ondernemenden tegenstander. Ik heb dit zelf aan den lijve ondervonden, toen ik in 2f6

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1928 | | pagina 50