waarbij het uit een oogpunt van bevelstechniek en uitvoeringstech niek gewenscht is, een ondercommandant te bezitten aan wien men de tech. uitvoering zijner takt. aanwijzingen kan overlaten. Delegatie van het gebruik der in organiek verband samengevoegde ongelijksoortige gevechtselementen brengt steeds met zich mede, een niet met den toestand overeenkomende groepeering dier elementen en de groote moeilijkheid van hergroepeering te juister tijd en plaats. 3. Wat de samenwerking betreft werd het volgende aangevoerd a. Deze is bij de nieuwe organisatie niet verzekerd. b. Bij het doordringen in de vijandelijke stelling is de aawezig- heid van vuurkracht bij de stootkracht niet verzekerd, omdat het zal blijken, onmogelijk te zijn, de K. M -brigade in deze phasen van het gevecht in haar geheel te verzamelen, terwijl daarentegen bij een groepsgewijze inzetten der K M. 's, dus bij splitsing, de oude toestand vrijwel in eere wordt hersteld. Iedere brigadecommandant heeft echter een K. M. noodig. De sectiecommandant heeft geen tijd om de K. M. 's op de oordeelkundigste wijze stelling te doen nemen en kan boven dien niet beoordeelen, wie wel en wie geen behoefte aan vuur heeft. c. Het onderling verschil in karakter tusschen de K. M.-groep en de K.-groep maakt, dat deze zich geheel aan elkander kunnen aanpassen. Hunne combinatie in de brigade is ook geen bezwaar, gelet op den betrekkelijk kleinen afstand, waarop deze van elkander optreden om innige samenwerking door den brigadecommandant mogelijk te maken. Bovendien zullen op korten afstand van den vijand niet veel nieuwe vuuropdrachten noodig zijn. d. De door den schrijver bedoelde samenwerking tusschen stoot- en vuurkracht en tusschen de K. M.-groepen onderling ontstaat ook nu, doordat de sectiecommandant zijne brigades laat samenwerken. Omtrent de groepeering wordt gezegd, dat deze op kleine afstanden reeds lang tot stand gebracht is onder den invloed van terrein en omstandigheden. Van het totstandkomen van een bijzondere groepeering en gebruik van deze krachten zal weinig meer sprake zijn. Het gebruik hangt nu geheel af van de in voorste lijn aanwezige brigadecommandanten. Bij de voorgestane sectie zal dit zeker ook niet mogelijk zijn. Omtrent de in de sectie aanwezige stootkracht wordt gezegd: a. De stootkracht is even sterk en zelfs minder dan thans daarbij is de K.-brigade te groot voor het moderne gevecht, vandaar de onderverdeeling in groepen, echter zonder vol doende encadreering, terwijl het eerst bij mobilisatie aanstellen van de inf. Ie kl. groepscommandanten tot brigadier, aller minst aanbeveling verdient. 224

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1928 | | pagina 58