zouden haar aangevuld willen zien met „de zw. mitrs", omdat deze wapens, op de korte afstanden van den inf.-aanval, bij ons een zeer belangrijke rol zullen blijven vervullen bij het voor waarts gaan der sectiën en hun vuur bovendien noodzakelijk is boven dat der K. M.'s, althans op het zwaartepunt van den aanval. Voor onze beschouwingen van de Inf.-sectie is het voldoende alleen de op de kortste afstanden inwerkende invloeden te analyseeren en daaraan de bestaande organisatie op de mindere of meerdere doelmatigheid te toetsen. Op die kortste afstanden dan, d.i. de afstand waarop de in werking van de specifieke vijandelijke int. wapens zich doet gevoelen, begint de eigenlijke vrmrstrijd van de aanvallende in fanterie. De infanterie betreedt de grens van deze strook in een tegen het vijandelijk artillerie- en zware mitrailleurvuur doel matige formatie, beschermd door eigen artillerie- en mitrailleurvuur. Op deze grens, dat is die van ongeveer 500 M., zal het der sectie dikwijls niet meer mogelijk zijn zonder eigen vuur verder terrein te winnen Moet de infanterie-sectie dan vuur afgeven, dan is het logisch, dat zij hiervoor in de eerste plaats die wapens bezigt, welke zich daartoe het meest eigenen, d. z. de K. M. 's. Tegelijkertijd zullen echter doeltreffende maatregelen noodig zijn, om de niet aan dat vuur deelnemende elementen zoo veel mogelijk aan het vijandelijk vuur te onttrekken, waaruit volgt, dat waar het terrein, laatstgenoemde eenheden geen vol doende dekking biedt, deze gezocht moet worden, door hen zoo veel mogelijk achterwaarts te houden, onttrokken aan de directe inwerking van het op de vurende elementen gerichte vijandelijk vuur. Wij komen dus vanzelf tot een voorste echelon, gevormd door het vurende element (de K. M.'s) en een tweede, meer achter gehouden element, bestaande uit de overigen, dat zijn de G.-(K) dragenden. Zal de organisatie van de gevechtseenheid dus juist zijn, dan moet het mogelijk zijn, een zoodanige scheiding dezer elementen mogelijk te maken. Beschouwen we thans de bestaande organisatie in dit licht, dan zien wij, dat door de organisatorische koppeling van de K. M - groep aan de G.-(K) groep, telkens wanneer een vuurgroep (K.M.) moet worden ingezet, ook een niet benoodigde G.-(K) of stoot groep daaraan moet deelnemen, althans daaraan in nauw en vrijwel onverbreekbaar verband moet optreden, wat beteekent, dat daar voor niet bestemde gevechtskracht moet worden ingezet, op die deelen van het gevechtsfront en op die tijdstippen, waar zulks in verband met de latere nooden niet wenschelijk is. Beschouwen wij hiertoe het gevecht van de inf.-sectie nader. De infanterie-sectie betreedt de grens van de 500 M. afstand in een formatie, waarbij van den aanvang af een voldoend sterke 229

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1928 | | pagina 63