van de stootkracht, het vuurgevecht in voorste echelon zullen moeten voeren zonder de stootgroepen, zij dit alleen kunnen doen, wanneer zij in zich tevens de elementen bevatten voor de ver kenning, de beveiliging en de aanvulling. Immers de voor- waartsche beweging van deze vuurkracht kan alleen geschieden door onderlinge ondersteuning met vuur, op dezelfde wijze, als nu geschiedt door de samenwerking van vuur- en stootkracht. Thans geschiedt de verkenning, zoolang er nog niet wordt gevuurd, door de verkenners en wel als regel 2 per brigade in voorste echelon. Bij de voorgestane organisatie zal dus dezelfde mate van be veiliging noodig zijn en is het noodig, deze personen permanent bij de K. M.-groepen in te deelen en wel om de volgende redenen. 1. Zij zijn, ook al zouden zij tot de stootgroepen behooren, toch niet beschikbaar als stootkracht op het zwaartepunt. 2. Hun indeeling bij de K. M.-groep waarborgt een betere sa menwerking in die groep en is ook voor de opleiding in vredestijd noodzakelijk. 3. Zij kunnen, nadat het vuurgevecht is begonnen, dienen als aanvulling voor eventueele verliezen in de gelederen van de handlangers en vormen dus een waarborg, dat de munitie aanvulling minder in gevaar wordt gebracht. 4. Door hun indeeling bij de K. M.-groep wordt het mogelijk, den onmiddellijk beschikbaren patronenvoorraad op te voeren tot 1700 stuks, wat meer in overeenstemming is met de be hoefte. 5. Zij versterken het beschermende en beveiligende element van de K. M.-groep, dat immers volgens R. 1. p. 272/4 gelegen is in de handlangers. Het zal verder duidelijk zijn, dat bij het optreden van K. M.- groepen in voorste echelon, de onderlinge samenwerking van deze groepen een onmisbaar vereischte is. De aanvoering van deze groepen behoort daarom te berusten in de hand van een gegradueerde (brigadier of korporaal), terwijl de leiding der 3 K. M -groepen van de sectie, waaronder te verstaan, het ten uitvoer brengen van de door den sectiecommandant gegeven opdrachten, behoort te berusten bij den cdt. dezer 3 groepen, den brigadecommandant der K. M.-brigade, zijnde een onderoffi cier, wat trouwens ook voor de oefening en opleiding in vredestijd een noodzakelijk vereischte is. Deze brigadecommandant leidt dus het vuur, de voorwaartsche beweging, de groepeering, samenwerking, het verband enz. vol gens de door den sectiecommandant gegeven aanwijzingen en is tevens belast met de regeling en het toezicht op de munitieaan vulling van dit onderdeel. Dit alles door den sectiecommandant persoonlijk te willen doen regelen, bij al zijne andere werkzaam- 236

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1928 | | pagina 70