11. NOGMAALS DE NIEUWE ORGANISATIE VAN DE
INFANTERIE-SECTIE.
door
J. G.K. KEMMERLING.
Gaarne voldoe ik hierbij aan de uitnoodiging van de redactie
om de naar aanleiding van mijn opstel
„Eene nieuwe organisatie van de infanterie-sectie" in dit tijd
schrift verschenen artikelen in beschouwing te nemen.
Het heeft mij verheugd, dat mijn opstel verschillende troepen
officieren naar de pen heeft doen grijpen om hunne meening
aangaande dit voor de infanterie zoo belangrijke onderwerp bekend
te stellen. Zooals te verwachten was, heeft mijn artikel naast
betuigingen van instemming ook ernstige tegenspraak uitgelokt.
Hoewel na het uitvoerige en heldere betoog van den kapitein
Posthumus het onderwerp m.i. voldoende van alle zijden is
belicht en mijne argumenten daardoor in menig opzicht werden
versterkt en mijn betoog werd aangevuld en verduidelijkt, wil ik
hier toch nog trachten om, waar zulks thans nog noodig mocht
zijn, de argumenten van de tegenstanders te weerleggen en enkele
meningsverschillen, welke blijkbaar door eene minder duidelijke
redactie van mijn opstel zijn veroorzaakt, uit den weg te ruimen.
De majoor Kroon toont zich in het Februarinummer de meest
principieele tegenstander van de door mij verdedigde organi
satie en ik zal daarom in de eerste plaats zijn artikel in beschou
wing nemen.
j. schrijver begint zijn artikel met de opsomming van een
twaalftal aan de voorgestelde organisatie verbonden nadeelen om
ten slotte enkele argumenten naar voren te brengen tegen eene
verandering van de huidige organisatie.
Indien ik den geest van 'schrijvers betoog goed heb mogen
verstaan, dan zijn de opgesomde nadeelen min of meer naar
voren geschoven, teneinde de in de laatste bladzijden gebezigde
argumenten scherper te accentueeren.
,^n ^en geachten schrijver dankbaar, juist voor die laatste
bladzijden Het gaat er hier toch niet om het laat ik het eens
onparlementair uitdrukken doordrijven van persoonlijke inzichten
doch om het belang van onze infanterie, waarvoor elk infanterie-
officier gaarne in het strijdperk treedt, ook al heeft hij de kans
daarbij een beter getrainden tegenstander te ontmoeten. Ik zei
het reeds, ik ben den schrijver dankbaar, want ik heb zijn
hoofdbezwaar: „de infanterie de hoog noodige rust te laten"
245