havige kwestie niet al te veel mag afgaan op de daar ver
kondigde inzichten.
Hoewel in algemeenen zin het terrein in Europa zeer veel ver
schilt met het onze, geloof ik toch, dat voor het optreden van de
kleinste verbanden, waarvan hier sprake is, weinig of geen ver
schil valt aan te toonen. De infanterie moet zoowel hier, als in
Europa, eene bepaalde beperkte, hetzij open, hetzij bedekte ter-
reinstrook bij den aanval doorschrijden en al zijn er verschillen
aan te wijzen, dan doen die hun invloed toch niet gelden bij
den opbouw van de kleinste onderdeelen van de infanterie, maar
wel op ander gebied (b. v. bepakking enz.).
Wat betreft het kader meen ik te moeten opmerken, dat men
in Europa het militiekader uit de geheele weerbare bevolking re-
cruteert, dat in het algemeen dus de meer intellectueele elemen
ten voor de kaderbetrekkingen worden aangewezen, welke ge
durende een vrij lange eerste oefeningsperiode (Frankrijk tot nu
toe H/2 jaar) worden opgeleid voor één bepaalde taak, het
gevecht tegen een gelijk bewapenden tegenstander. Bij ons be
schikt men weliswaar voor het meerendeel over beroepskader.
Dit kader staat echter bloot aan herhaalde overplaatsingen, is
gedurende een groot gedeelte van den diensttijd werkzaam in
de buitengewesten (andere taak), terwijl het bovendien op Java
de geoefendheid van het vervullen van die andere taak moet
onderhouden. Ik geloof daarom, dat men wat het kader betreft
in Europa zeer zeker niet in ongunstiger omstandigheden ver
keert dan bij ons.
Eenigszins anders is het gesteld met de officieren. In Europa
moet men werken met in hoofdzaak militieofficieren, bij ons met
in hoofdzaak beroepsofficieren. In Europa is dus de toestand on
gunstiger. Dit is echter juist een voordeel voor ons, aangezien bij het
veranderen van de organisatie een zwaardere taak op de schouders
van de officieren (sectie eten) wordt gelegd.
Er is echter een belangrijke omstandigheid, welke door den
majoor Kroon niet is genoemd, doch hier geenszins buiten
beschouwing mag worden gelaten. Wij beschikken immers voor
alsnog niet over infanteriegeschut, terwijl wij bovendien slechts
kunnen rekenen op den steun van een betrekkelijk gering aantal
zware mitrailleurs en van eene zeer zwakke artillerie. In de
Europeesche legers daarentegen beschikt de infanterie in ruime
mate over deze hulpmiddelen. Bij ons zal derhalve de infanterie
dikwijls grootendeels op eigen krachten moeten steunen. Het
rendement van de K. M.'s zal dus zoo hoog mogelijk moeten
worden opgevoerd, een economisch gebruik van de vuurkracht
is nog meer urgent dan in Europa.
Alles bij elkaar genomen geloof ik, dat door de omstandighe
den hier te lande de verandering van de bestaande organisatie
veel eerder is geboden dan in Europa.
248