te gebruiken, daar wij in dit verband beter doen alleen te spreken
van K. M.- en K.-groepen.
Aangezien ons leger echter eene tweeledige taak heeft te
vervullen ontkomen wij niet aan de noodzaak om onze organi
satie ook aan beide taken aan te passen. De heer Posthumus
heeft dit laatste m. i. te veel uit het oog verloren. Ik kom hier
straks nog op terug. Ik wil eerst nog enkele andere aangelegen
heden bespreken welke mij in 'schrijvers betoog zijn opgevallen.
In mijn opstel schreef ik,,De vuurkracht van de moderne
infanterie is in hoofdzaak geconcentreerd in hare lichte mitrailleurs."
De schrijver acht dit onvolledig, accoord, maar hij vergeet te
vermelden, dat ik het gebruik van de zware mitrailleurs van te
voren had uitgeschakeld, als bij mijn betoog verder niet terzake
dienende. Thans moet ik echter de zware mitrailleurs ook in
het vuur brengen.
Immers de mate van toebedeeling van zware mitrailleurs aan
het geheel is ongetwijfeld van invloed bij eene beoordeeling van
de organisatie van de kleinere onderdeelen van de infanterie.
Ik vermeldde reeds eerder, dat tengevolge van de zwakke toebe
deeling van zware mitrailleurs bij ons naar een zoo economisch
mogelijk gebruik van de vuurkracht dient te worden gestreefd.
Nu stelt de heer Posthumus aan het slot van zijn artikel de invoe
ring van eene nieuwe organisatie van de sectie afhankelijk van
de verdere reorganisatie van de infanterie (indeeling van zware
mitrailleurs bij de bataljons en toevoeging van Infanteriegeschut)
Hij vermeldt er echter niet bij waarom hij dit noodzakelijk acht.'
Nu kan ik mij voorstellen, dat indien de verdere reorganisatie
van de infanterie, thans reeds aanhangig zou zijn, men ook beter
zou doen de geheele kwestie tegelijkertijd onder de oogen te
zien om over de geheele lijn tot eene andere organisatie te geraken.
Eene uitbreiding van het aantal zware mitrailleurs en eene indeeling
van deze wapens bij de bataljons, alsmede de invoering van in
fanteriegeschut zal ongetwijfeld door ieder infanterist met vreugde
worden begroet. Ik ben er echter van overtuigd, dat dit voor-
loopig nog toekomstmuziek is. En juist daarom acht ik de nieuwe
organisatie van de sectie, zooals ik reeds eerder opmerkte, urgent.
Wij moeten nu eenmaal zoo goed mogelijk huishouden met
de beperkte middelen, waarover we kunnen beschikken. Indien
men het Q. V. I. zou omwerken, zooals de heer Posthumus voor
stelt, dan kan men ook de nieuwe organisatie invoeren, aangezien
dan de rust bij den troep toch in dezelfde mate beïnvloed wordt.
De heer Posthumus komt in zijn betoog tot eene grootere
sterkte van de K. M.-groep dan door mij werd aangegeven, ter
wijl bovendien de sectie in totaal 1 commandant en 56 man telt,
hetgeen ook 4 man meer bedraagt dan de sterkte van de door
mij verdedigde organisatie. Nu kan men wel iets graag wenschen,
maar de groote vraag is of men het kan krijgen. Bedacht moge
255