worden, dat wij bij het vaststellen van onze organisatie gebonden
zijn door de cijfers van de legersamenstelling. De door mij ver
dedigde organisatie geeft de cijfers, waarop wij na mobilisatie
kunnen rekenen, dit zijn dus de cijfers, welke worden verkregen
door van de vredessterkte het mobilisatieverlies af te trekken.
Meer personeel kunnen wij niet uitbrengen. Ik dien hierbij nog
aan te teekenen, dat van de door mij opgegeven sterkte van de
sectie niets meer behoeft te worden afgetrokken aangezien er,
naar ik vernam, op afzonderlijk personeel voor de commandogroep
van den compagniescommandant en voor de verbindingsaf-
deelingen van het bataljon en het regiment is gerekend.
De schrijver komt o. m. tot de grootere sterkte van de K. M.-
groep door te wijzen op de munitieaanvulling.
ik geloof, dat iedereen het er wel over eens is, dat de wijze
van munitieaanvulling, zooals G. V. I. (73. 3) die aan
geeft, in den regel niet mogelijk zal zijn, aangezien men de
handlangers, welke naar den munitiepost of G. T. zijn gezonden,
vermoedelijk niet terug zal zien en de gevechtssterkte van de
K. M.-groep daardoor dus zou verminderen. De K. M.-groep,
eenmaal in gevecht, zal m. i. op eigen krachten moeten drijven,
munitie moet door ter versterking oprukkende afdeelingen voor
de reeds in gevecht zijnde K. M.'s worden opgevoerd. De
handlangers blijven daarvoor m. i. bij den K. M. beschikbaar.
Hoewel ik ook graag de K. M.-groep met het oog op den mede
te voeren munitievoorraad en de behoefte aan verkenners, enz.
wel iets sterker zou wenschen, meen ik toch, dat de door mij
vermelde sterkte nog wel voldoende is te achten. Men vergete
niet, dat tijdens het gevecht de munitievoorraad geleidelijk ver
mindert, zoodat bij het verder voorwaarts gaan ook minder behoeft
te worden medegenomen. Eventueele verliezen in aanmerking
nemende, zal dus de bij de groep nog beschikbare hoeveelheid
munitie in het algemeen nog wel door het personeel kunnen
worden medegevoerd. Daar het overigens ook nog mogelijk is,
dat door de K.-groepen een gedeelte van de reservemunitie
uit den gevechtstrein wordt medegevoerd en deze op het ge-
vechtsveld ter beschikking van de K. M.-groepen kan worden
gesteld, acht ik het niet noodzakelijk de sterkte van de K. M.-
groep op te voeren.
De verkenners kan men eventueel ook aanwijzen uit de stoot
groepen. Bij de door mij verdedigde organisatie kan men 1 groep
voor deze diensten bestemmen, terwijl dan toch nog een voldoend
sterke stootkracht (3 groepen) ter beschikking blijft.
De schrijver neemt verder de leiding van de K. M.-brigade in
beschouwing en is de meening toegedaan, dat de sectiecomman
dant dit aan den brigadecommandant dient over te laten. Zooals
reeds bij mijne bespreking van het artikel van den majoor Kroon
is gebleken, ben ik het met deze opvatting niet geheel eens.
Terzake rnoge naar het daar vermelde worden verwezen.
256