Uiteraard hangt bij de appreciatie van eene organisatie zeer veel af van de voorstelling welke een ieder zich individueel heeft ge vormd van de verschillende gevechtsomstandigheden in de moder ne gevechtsvoering. Het is zelfs mogelijk, en dat is reeds gebleken, dat de een voordeel ziet waar de ander nadeel meent te moeten verwachten. In dit opzicht ga ik dan ook geheel accoord met den inhoud van de eerste twee zinsneden van het artikel van den heer Posthumus in I. M. T. no. 3. Het komt ook mij derhalve vrijwel nutteloos voor om nu nog eens weer voor- en nadeelen tegen over elkaar te gaan zetten. Maar wel acht ik het gewenscht, om nu ik tot hardnekkige verdediging van onze organisatie ben overgegaan, eens in het kort onder woorden te brengen de voorstelling welke ik me, na vele overdenkingen, heb gevormd van de gevechtsomstandigheden op de kleine afstanden en als de beide partijen in zeer nauw contact met elkaar zijn gekomen. Een en ander natuurlijk voor onze om standigheden en in onze terreinen. Op de groote afstanden heeft een verschil in de organisatie van de compagnie en de sectie niet zoo heel veel invloed, de verschillen gaan pas ernstig spreken in de zooeven genoemde omstandigheden. Naar het mij voorkomt is het ter bereiking van mijn doel in de ceiste plaats noodig een korte schets te geven van mijne voorstel ling omtrent den toestand bij den verdediger. Als zeker mag wel worden aangenomen, dat een verdediger zich in het algemeen op dezelfde wijze zal gedragen als wijzelf. D. w. z. zich eene opstelling in de diepte zal verzekeren, met een voldoende hoeveelheid vuurkracht in voorste lijn, welke vuurkracht, naar ge lang van den aard van het terrein, zoo gunstig mogelijk zal wor den verdeeld (vuurplan). Daarachter, in de diepte geëchelonneerd, telkens nieuwe weer standskernen met de noodige vuurkracht en troependeelen gereed staande om binnengedrongen aanvallers terug te werpen. Hoe meer tiid er beschikbaar is geweest des te beter zal dit alles georgani seerd kunnen worden. Zooals we allen weten is de bedoeling den binnendringenden aanvaller zich vast te laten loopen in een, om het zoo maar eens te zeggen, elastische massa en hem dan weer uit te stooten. Verder mag wel als vaststaand worden beschouwd, dat zoolang de vuurkracht in voorste lijn intact is, er voor den aanvaller geen kans bestaat om binnen te dringen. Om hiervoor kans te hebben moet hij komen tegenover plaatsen waar de vuurkracht verminderd of vrijwel geheel verdwenen is. Dus moet daar in de voorste lijn van den verdediger iets gebeurd zijn, d. w. z. er moeten „beurze" plekken zijn ontstaan (hoe die ontstaan zijn, door art. vuur, mitr. vuur of de werking van K. M.'s.en K'n, doet hier niet terzake). De voorste aanvallende afdeelingen welke tegenover dergelijke „beurze" plekken komen, kunnen misschien tot op de kortste af- 340

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1928 | | pagina 62