instantie is geen stoot, maar een infilratieproces en zooals ik al
aangaf komen n. m. m. de restanten van de aanvallende brigades
aanvankelijk tegenover afdeelingen die gehavender zijn dan zij
zelf. De „stormaanval" is ook al weer een woord, dat in dit verband
overdreven voorstellingen kan vormen. Naar mijne bescheiden
meening is de stormaanval van een brigade als voren bedoeld, niet
anders dan een laatste sprong voorwaarts, naar een punt waar
zich hoogstens nog wat gedemoraliseerde en gewonde menschen
bevinden, waarvan een enkele misschien nog pogingen doet een
G. M. te bedienen. Deze menschen worden gevangen gemaakt of
met handgranaat en blank wapen afgemaakt. En dan heeft die
aanvallende brigade, of beter gezegd: wat er van over is, heusch
de handen wel vol om zich ter verdediging in te richten en zal ze
al haar energie noodig hebben om het juist bezette plekje grond
te behouden. En niet alleen haar energie, maar ook vuurkracht om
op te treden tegen de pogingen van sterkere stootafdeelingen van
den verdediger, dat wil dus zeggen: een automatisch wapen.
Dan zijn velen van meening, dat er in de sectie en in de brigade
niet gemanoeuvreerd kan worden. Ook hier maakt men zich weer
ten overdreven voorstelling door de gewichtigheid van het woord.
Wanneer een brigadecdt. al voorwaarts rukkend, de tusschenruimte
tusschen zijn K. M-groep en zijn K.-groep van b. v. 20 M. brengt
op 40 M of omgekeerd, om zijn taak beter te kunnen vervullen,
dan is dat zijn „manoeuvre" geweest. En als hij het goed doet,
mag hij er trotsch op zijn. Alles is betrekkelijk en men moet alle
dingen in hun verband trachten te bezien, doch zich niet door
woorden, welke nu eenmaal slechts een gebrekkig middel vormen
om de gedachten uit te drukken, tot overdreven voorstellingen
laten verlokken.
Zooals gezegd acht ik het, normaal, niet mogelijk dat de over
blijfselen van de brigades, welke er in zijn geslaagd zich te neste
len in deelen van de voorste lijn van den verdediger, voorloopig
nog verder voortrukken. Zoo spoedig mogelijk nadat zij vasten
voet hebben gekregen moeten deelen van de tweede linie snel en
vastbesloten binnendringen om de reeds bereikte resultaten te ver-
grooten, het gat of de gaten in des verdedigers opstelling ver-
breedend en verdiepend.
De vraag doet zich nu voor, hoe men zich düt proces moet
voorstellen. Om zich daarvan een voorstelling te kunnen maken
moet men zich ook al weer allereerst een beeld hebben gevormd
van den toestand bij den verdediger.
Men mag aannemen dat hij hoofdzakelijk in bedekt terrein zit,
waar min of meer open plekken afwisselen met meer bedekte stuk
ken. De open plekken zullen beheerscht worden door automatische
wapens, in de meer bedekte gedeelten zullen zich afdeelingen be
vinden, gereed om zich verrassend op den aanvaller te storten en
hem terug te werpen. Wanneer er voldoende tijd beschikbaar is
geweest zullen zich in die bedekte strooken hier en daar hinder-
342