en het algemeen verloop van het gevecht, hier verder buiten onze bespreking laten. Op het moment, dat de Cdt. van het Ie Bat. op het gevechts- veld aankomt, wordt hem tevens de opdracht verstrekt tot het veroveren van een bosch, waarin Duitsche troepen zijn gesig naleerd, zóó sterk, dat reeds een 6-tal Cien van het 23e Regt. daaruit zijn verjaagd. Thans zal men den aanval met 8 Cien nog eens beproeven, artillerie-sieun is reeds toegezegd. Hier is een duidelijk aangegeven doel, het terrein is geheel als op de kaart is aangegeven, bij een ontmoetingsgevecht zooals hier plaats vindt, is uiteraard geen gelegenheid om te voren verkenningen te doen. Bovendien en dit klemt, de kameraden van het 23e Reg. hebben hulp noodig. Wel, de Bat. Cdt. kan niet meer verlangen. Tot zoover is dus de zaak in orde. Maar nu de uitvoering! Dat de Reg. Cdt. de aanval zelf wil leiden is logisch, dat hij ook wil gaan aanvoeren is o.i. minder juist; het beneemt ook den Bat. Cdt. zijn vrijheid tot handelen min of meer. Edoch ook dit punt is niet van groot belang voor ons onderzoek. Wéér stellen wij de vraag: Is uit dit gevecht gebleken, dat de Bat. Cdt. zijn troepen op het gevechtsveld kan aanvoeren En wéér moet het antwoord luiden, dat het aanvoeren van een Bataljon op het gevechtsveld, zelfs tot op kleine afstanden van rond 300 M. (om de gedachten te bepalen), mogelijk blijkt. Tijdens den opmarsch bemerkt de Bat. Cdt. de bedreiging van uit het NoordOosten; hij zet daartegen in, de sectie mitrailleurs met een kleine dekking, formeert een defensieve flank met 2 Cien. en gaat door met den aanval. De bedreiging wordt tot een aanval op de flank, zijn Cies. Cdtn. roepen hem te hulp: hij laat de beide Cien. in front halt houden, begeeft zich daar, waar het gevaar het grootste is en herstelt den toestand. Aan elke nieuwe situatie weet hij wederom het hoofd te bieden, totdat zijn troepen en zijn vuur zijn vastgelegd. En nu moet hij, evenals in VOORBEELD I, hulp vragen aan de Artillerie om zijn vuur te versterken en aan den Reg. (hier Brig.) Cdt. om hem nieuwe stoot- en manoeuvreerkracht te verschaffen. Frappant schijnt, dat in dit geval, dateerende uit den aanvang van den oorlog, de samenwerking tusschen Artillerie en Infanterie zoo goed blijkt te zijn. De Afdeeling, onder direct bevel van den Brig. Cdt., grijpt in, waar zulks noodig is. Vergeten wij echter niet, dat de afstanden slechts 2 K. M. (voor den steun aan het Ie Bat., zoowel bij den aanval op het Bois d' Ospot, als bij het afslaan van den Duitschen aanval in het Oosten) of 3 K. M. (voor het vuur in Noordelijke richting) bedragen; de Duitsche Artil lerie in het Oosten neemt zelfs stelling op 400 M van haar doel Typisch is ook, dat hier de, toch gering in aantal zijnde, mitrailleurs reeds zulk een groote rol spelen de geheele vijandelijke 434

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1928 | | pagina 44