opmarsch in het Oosten wordt eerst vertraagd en bij de ontruiming van de stelling zelfs tijdelijk geheel belet, vnl. door die twee stukken Ook hier kon de Artillerie weinig of niets tegen deze wapens doen. De dichtbij opgestelde vuurmonden hadden een te bestrijkend schot, zoodat de mitrailleur in een terreinplooi kon wegduiken en de verafstaande stukken hadden niet voldoende waarneming om tot een juistheids vuur te kunnen overgaan. Ergo wordt dus wederom behoefte gevoeld aan een boogschot op kleinere afstanden. De verdeeling van de troepen door den Bat. Cdt. is logisch en blijkt ook op den duur de beste; men zou van meening kun nen zijn, dat althans in den aanvang met één Cie. voor de flankbeveiliging had kunnen worden volstaan, doch dan zou toch al spoedig een tweede moeten zijn aangetrokken. Over de verbindingen, welke in het begin van den oorlog nog weinig de aandacht hadden, kan gevoegelijk worden gezwegen. SLOTBESCHOUWINGEN. Welke zijn de voornaamste conclusies, te trekken uit deze beide voorbeelden, welke met vele andere zouden zijn aan te vullen, maar naar onze overtuiging steeds dezelfde gevolgtrekkingen zullen opleveren De eerste conclusie moet dan wel luiden, dat het voor den Bat. Cdt. mogelijk is om, ook op het gevechtsveld, zijn Bat. te leiden en aan te voeren, doch alléén, zoolang hij nog beschikt over een reserve aan „vuur" èn „beweging"mankeert hem één dezer beide factoren, dan is zijn leiding en aanvoering in bepaalde gevallen echter evenééns nog mogelijk, daar het inzetten van de „vuur"-reserve de „beweging" soms opnieuw in gang zet en het optreden van de „beweging" (stootafdeeling) in enkele ge vallen weer „vuur" vrij maakt. Beide keeren moet de Bat. Cdt. zich zoo spoedig mogelijk, weder een nieuwe reserve uit beide factoren bestaande schep pen, teneinde aan elke situatie met succes het hoofd te kunnen bieden. Het Indische Bataljon bezit door zijn sterkte en zijn vier-in- deeling deze reserve in voldoende mate, doch daarin is de factor „beweging" het best vertegenwoordigd. Het ware te wenschen, dat een extra „vuur"-reserve bij het Bataljon ware ingedeeld, zooals wij hieronder hopen uitéén te zetten. De tweede slotsom moet zijn dat het Bataljon, voor wat de behoefte aan „vuur"-kracht betreft, tijdens den aanval een wapen behoeft tegen de vijandelijke mitrailleurs en voor 435

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1928 | | pagina 45