maatregelen van den commandant goed genomen zijn en de troep
zijne zaken doet, blijven die verliezen beperkt. Veine of déveine
laat ik hierbij buiten beschouwing. Onder de goede maatregelen
van den commandant valt natuurlijk ook het betrachten van de
noodige voorzichtigheid, maar men ga daarbij niet te ver. De
Overste Snell zal zich herinneren, dat toen wij in begin 1926
in Bakongan begonnen, het moreel niet al te hoog was, omdat
door verkeerde maatregelen elke aanraking met den vijand ons
zware verliezen bezorgd had. Het moreel van den Atjeher was zeer
hoog, zooals o.a. blijkt uit het in het Maartnummer behandelde
rapport van den luitenant X.; zij gingen oogenblikkelijk tot den
aanval over. Maar met achterlaten van de noodige dooden is de
rest, ook het meer achterwaarts rustende deel der bende, over
haast gevlucht. Het optreden van den Luitenant X droeg er zeer
veel toe bij, dat het moreel van den vijand daalde en na dien
heeft men gezien, dat de djahats liever het hazenpad kozen bij
de nadering van eene patrouille dan zonder voorbereiding af te
wachten of aan te vallen. Wat de Overste Snell bedoelt met
„het terrein aan den vijand laten" en „niet volbrengen van de
opdracht" is mij niet duidelijk. De vijand toch was gevlucht en
een achtervolging in dat terrein (bovendien in den nacht) is uit
gesloten. Niet elke patrouille heeft de veine om op bericht
uitrukkend het bendehoofd neer te leggen.
De raad van het districtshoofd T. Radja Tampo om tot den
volgenden morgen te wachten, was niets anders dan het sparen
van de geit en de kool.
Hij had de pertinente opdracht te melden als er kwaadwilligen
in zijn gebied kwamen, hij deed zulks, doch hoopte dat die
kwaadwilligen weer ongestoord weg zouden komen als de com-
peni eerst den volgenden ochtend daar kwam.
Er is nog een reden, waarom ik het dadelijk uitrukken nood
zakelijk vind. De kwaadwilligen moeten rusteloos achtervolgd
worden d. w. z. door hen geen moment rust te gunnen moet hen
het leven zoo onaangenaam worden gemaakt, en hen een gevoel
van voortdurende onveiligheid worden gegeven, dat zij tot onder
werping komen.
Als men nu als regel gaat aannemen om 's nachts niet uit te
rukken of alleen tegen den ochtend, dan geeft men de djahats
dus in de kampongs elke nacht rust.
In alle gevallen is het zeker dat de theorie van den Overste
Snell niet werd gevolgd in de periode Generaal van Heutz,
Generaal van Daalen en Generaal Swart of bij een der toenma
lige Divisie-Commandanten op Atjeh. Ook de tegenwoordige
Gewestelijk Commandant op Atjeh heeft dezelfde meening als ik.
En het geval dan beschreven in het rapport Kapitein Gosenson,
zal men zeggen, daar is het toch wel goed geweest. Zeker,
440
blz. 212 e.v.