Zijn er mitrailleurs bij het bataljon ingedeeld, dan moeten deze zich eveneens oplossen c q. naar van te voren ver strekte bevelen worden opgesteld. Het door een en ander veroorzaakte oponthoud kan ech ter naar gelang van omstandigheden (tactischen toestand, terrein) schadelijk zijn, ja zelfs van beslissende beteeke- nis. Men kan b. v. voor de keuze staandoormarcheeren en gezien worden met het daaran verbonden risico en op tijd komen dan wel zorgen niet gezien te worden, maar t e laat komen. De bataljons-commandant moet zulks der halve overwegen, de voor-en nadeelen tegen elkaar afwegen en beslissen of de marsch zal worden onderbroken of (c. q. in een ontwikkelde formatie) zal worden voortgezet. Zulks geldt ook voor den nachtmarsch, waarbij in de eerste plaats een zoover mogelijk doorgevoerde onzichtbaar heid moet worden gehandhaafd (geen lichten). In geval dat vliegtuigen schermvuurpijlen neerlaten, halt houden, bij aanvallen (bommen) uit elkaar gaan in de sloten naast de wegen. Naast de maatregelen tot maskeering, enz. moeten de bestrijdingsmaatregelen komen. Alleen tegen zeer laag vliegende vliegtuigen (50 100 M.) moet de infanterie zich met eigen krachten beschermen, geweermitrailleurs, geweerschutters, bij voor keur scherpschutters. Zijn bij het bataljon mitrailleurs in gedeeld, uitgerust voor vuur tegen vliegtuigen tot op een hoogte van 1000 M., dan kunnen deze uiteraard ook daar voor worden aangewezen. De bestrijding moet ten allen tijde zijn verzekerd van den afmarsch tot het einde van het gevecht. Ook hier moe ten weder meermalen maatregelen worden getroffen, vooruit- loopende op het komende, dus vóór de vliegtuigen op dagen. De maatregelen in de afzonderlijke gevechtsmomenten zijn afhankelijk van de daarvoor beschikbare wapens en verder van de omstandigheid of de afweer in zekeren zin beweeglijk moet zijn ten behoeve van het voorwaartsgaande, het in beweging zijnde bataljon, of onbeweeglijk voor het op een bepaalde plaats halt houdende of blijvende batal jon. Zoolang de strijd op den grond nog niet is begonnen, dus bij den opmarsch tot het gevecht, zal de actieve lucht afweer sterker kunnen worden genomentijdens het gevecht zelf zal slechts een gedeelte der wapenen (men rekent 1/6 - 1/3) hiervoor beschikbaar zijn, omdat het andere gedeel te noodig is voor den strijd op den grond. Naar verhouding kan men gedurende den naderings- marsch meer krachten voor luchtdoelbestrijding inzetten dan tijdens de doorvoering van het gevecht. 395

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1928 | | pagina 5