43. gaan geschiedt door terreinplooien en dalen, insnijdingen
121. en ravijnen en door bedekt terrein met vermijding waar
127. mogelijk van vlakten en open terreinensteunpunten en
weerstandskernen worden vermedendeze worden in front
vastgehouden en laat men vallen door flankeering of
omvatting, omtrekking.
Alle starheid bij het voorwaarts gaan moet uitgesloten
24 (2). zijn. Vormen en afstanden worden naar omstandigheden
42 (2). gewijzigd. Onder inachtneming van de algemeene aanvals
richting en onder voorwaarde met elkaar samen te
werken en elkaar niet te hinderen zoekt elke
afdeeling de meest gedekte terreinstrook om voorwaarts
te gaan.
De voorwaartsche beweging moet worden voortgezet,
42 (i).zoolang zulks mogelijk is en in de bedoeling ligt van de
hoogere aanvoerders, zelfs met overschrijding van de
eventueel achtereenvolgens te bereiken lijnen, mits daar
van dadelijk bericht wordt gezonden aan den regiments
commandant en in het oog wordt gehouden, dat bij een
overschrijden van een te bereiken lijn, niet altijd onmid
dellijk op artilleriesteun kan worden gerekend, omdat het
vaststellen van de te bereiken lijnen, de wijze waarop dit
gebeurt door de verschillende deelen van het regiment,
en de regeling van den artilleriesteun dikwijls nauw
verband met elkaar houden en daarin zoo maar geen
wijziging kan worden gebracht.
Krijgt het bataljon uit enkele terreingedeelten vuur, zelfs
van mitrailleurs, dan mag dit geen reden zijn om voor
het geheel de voorwaartsche beweging te staken. De
121. deelen van het bataljon welke geen vuur krijgen, bijven
voorwaarts gaan. Al spoedig blijkt dan of men slechts
met enkele alleenstaande afdeelingen of wel met een be
paald front te doen heeft. In het laatste geval zal het bataljon
genoodzaakt zijn het vuurgevecht aan te gaan, tenzij het
met steun van artillerievuur de voorwaartsche beweging
kan hervatten. In het eerste geval moet er niet naar wor-
45. den gestreefd om den weerstand te breken door daartegen
meer troepen in te zetten, doch door eene manoeuvre, doeltref
fend gericht tegen flank of rug, uitgaande hetzij van eigen
troepen uit de eigen strook of uit de nevenstrook (b. v.
wannneer een nevenbataljon reeds ver naar voren is ge
komen), hetzij van neventroepen.
De lagere aanvoerders (sectie-, compagniescommandan
ten) hebben tot taak den aanval in beweging te houden,
46. de zwakke punten in de vijandelijke opstelling te
ontdekken, daarop de krachtigste aanvallen van hunne
onderdeelen te richten en daarvan ten snelste bericht te
zenden.
482