aanvalsterrein de breedte van de aanvalsstrooken daardoor laat beïnvloeden. In de gevechtsstrooken moet het bataljon, moeten de com pagnieën terreinwinnen, binnendringen, doordringen; zij moeten dus zoo eenigszins mogelijk tot diep in 'svijands opstelling worden vastgelegd. Verdeeling. Het bataljon moet zich van den aanvang af in breedte 22. en diepte zoodanig groepeeren dat het, in gevecht komende, de noodige diepte heeft om den strijd te kunnen volhou den, zonder met andere onderdeelen te worden vermengd en daarbij tevens die opstelling innemen, welke zich het best aan het terrein aanpast, zulks ter beperking van de verliezen. Verder moet de bataljonscommandant in het oog houden dat tegenover de noodzakelijkheid van een voldoend 120. sterk vuurfront de wenschelijkheid bestaat om een zoo krachtig mogelijke reserve te houden voor de manoeu vre opeenhooping van een groot aantal menschen in de vuurlinie moet met zorg worden vermeden daar mogen niet meer afdeelingen worden ingezet, dan beslist noodig zijn ter vervulling van de opdracht (nml. den vijand zoo- 25 (2), danig met vuur te beïnvloeden, dat diens vuur de bewe- 17 (2). ging der eigen infanterie zoo min mogelijk hindert) daar anders de verliezen worden vergroot, zonder dat zulks wordt veronzijdigd door eene tegenprestatie; van de getalsterkte zal als regel het meeste profijt kunnen worden getrokken door echeloneering in de diepte. Door eene opstelling in de diepte van de compagnieën en van de ingedeelde mitrailleurs beschikt de bataljons commandant naar eigen, vrije keuze over de middelen om den aanval met eigen krachten onder alle wisselvalligheden tot door de diepte van's vijands opstelling door te zetten en op de beslissende plaats te beïnvloeden zooals hij zulks wil. Binnen de door den regimentscommandant aangewezen aanvalsstrook moet de breedte der terreinstrooken, welke 25 (l). aan de compagnieën worden aangewezen, verband houden met de werkelijke sterkte daarvan, met de belangrijkheid van de gevechtsopdracht en den aard van het terrein, steun 100(1). van artillerie- of mitrailleurvuur, opgesteld in de eigen- of in den nevenstrook, enz., m. d. v. dat de terreinstrook voor eene compagnie in den aanvang eene breedte van 300 M. kan hebben. 142 (i)a. Als regel zal de regimentscommandant de breedte van de 144. aanvalsstrook van het bataljon bepalen in sommige ge vallen (vleugelbataljon) zal het kunnen voorkomen dat de bataljonscommandant zulks moet doen. 490

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1928 | | pagina 18