Toch is het m. i. de vraag, of men door dergelijke maatregelen
steeds in staat zal zijn, vóór den aanval met succes de vijandelijke
artillerie te bestrijden. Speciaal bij het ontmoetingsgevecht zullen
dikwijls in den aanvang de gegevens omtrent den vijand zeer
gering zijn en zal men veelal zelfs niet eens de plaats van de vijan
delijke batterijen weten. In dergelijke gevallen moét men wel van
een inleidenden artilleriestr ij cl afzien. Dat men er echter zooveel
mogelijk naar streeft, den vijand in zijne vuurwerkzaamheid te
belemmeren, is een andere zaak. Ik zeide daarom ook, dat ik de
Fransche opvatting ten deze slechts van algemeene geldigheid acht:
er zullen zich inderdaad wel altijd gevallen voordoen, dat men de
inleidende beschietingen kan bekorten of doen vervallen (2). In
de Duitsche voorschriften treft men nergens een dergelijke alge
meene bepaling t. a. v. het ontmoetingsgevecht aan. M. i. zeer
terecht laten zij alles van de omstandigheden afhangen. Immers
in punt 282 van F. 11. G. staat: „Ob die Artillerie der Division vorn
Anfang an in Nah- und Fernkampfartillerie getrennt werden kann,
hangt von ihre Starke, der Gefechtslage und dem Gelande ab."
Wel komt in hun voorschriften duidelijk tot uitdrukking, dat zij
aan een artillerie-bestrijding groote waarde hechten, wanneer de
omstandigheden er voor gunstig zijn. De mogelijkheid daartoe
trachten zij dan te scheppen, door artillerie met munitie en waar
nemingsorganen zooveel mogelijk naar voren te schuiven, ten einde
een snel in werking treden te waarborgen. Punt 1891 A. V. A. b. v.
zegt: „Wo es auf Ausnutzung der Schuszweiten ankommt, sind
die Stellungen weit vorn zu wahlen. Gerade die am weitesten
schieszenden Geschütze müssen zur Bekampfung von Artillerie
und Fernzielen oft weit vorn eingesetzt werden", terwijl uit de
punten 1888 en 1893 blijkt, dat het bij de nadering en het sprongs
gewijze voorwaarts gaan der artillerie noodzakelijk zijn kan, ten
minste enkele batterijen in bewakingsstelling te plaatsen, ook indien
zich nog geen doelen hebben voorgedaan, zulks ten einde gunstige
gevechtsomstandigheden door verrassing te kunnen uitbuiten (zie
ook A. V. A. punt 2013).
Dit is m. i. dan ook de juiste wijze, om met een minderheid aan
artillerie zooals de Duitschers zich die waarschijnlijk tegenover
een mogelijken tegenstander denken door snelle uitbuiting van
de omstandigheden (tegenpartij met veel, doch b. v. log georgani
seerde artillerie) een overwicht te verkrijgen.
Bij den aanval tegen een stelling behoort aan de artilleriebe-
strijding nog meer waarde te worden gehecht, aangezien de ver-
534
(Fr. Velddienst punt 109). De artillerie van het legerkorps gaat bij den na-
deringsmarsch met sprongen vooruit, om steeds een voldoend aantal batt.
CTereed te hebben voor contra-art. Het valt m.i. te betwijfelen, of men uit
sluitend met dit middel steeds tijdig de art. bestrijding kan beginnen (verbin-
(fj Men bedenke echter, dat de Franschen hierbij óók den stellingoorlog
op het oog hebben.