2e. Indien het een tegenstander gelukt achter en onder eeri van de eigen toestellen te komen, moet hij door de naastbij vliegende toestellen onmiddellijk onder vuur genomen kunnen worden. Deze laatste toestellen moeten daarom schuin achter hun buurman vliegen, tevens hooger dan deze om zoo noodig snel te kunnen inhalen. De juiste plaats t. o. v. den voorvliegenden buurman zal afhangen van den blinden hoek van den ondervleugel; de plaats zal zoodanig moeten zijn, dat het uitzicht op het voorvliegende toestel en de omgeving daaronder en daarachter niet belemmerd wordt. Ondersteuning van den buurman zal plaats hebben bij de éénzitsjager door middel van den voormitrailleur, die door een snelle manoeuvre op den bedreigenden tegenstander wordt gericht; bij een toestel met achtermitrailleur als regel door middel van dit wapen. (Bij twee-persoonstoestellen kunnen daarom de tusschenruimten als regel kleiner zijn dan bij een- zitsjagers). 3e. Er zullen tijdens het gevecht zich omstandigheden kunnen voordoen, dat snelle manoeuvres van een geheele formatie noodig zijn. Bij een groot aantal toestellen is de formatie te log en zal zij zich dan moeten oplossen in eenige onder formaties van een gering aantal toestellen (zoo mogelijk van 3 toestellen), die men patrouilles zou kunnen noemen. Teneinde de splitsing in patrouilles op het gewenschte oogenblik een vlot verloop te doen hebben, zal dus de formatie reeds van te voren uit patrouilles moeten zijn opgebouwd. 4e. De gevechtsformatie moet zich weten aan te passen aan den toestand van het oogenblik. Vliegt de commandant, die de koers aangeeft, voorop, en de overige toestellen in V-vorm schuin daar achter, dan zijn de toe stellen op de vleugels minder beschermd dan de toestellen midden in de formatie. Indien noodig, moet het vleugeltoestel zijn voor vlieger gelegenheid geven tot bescherming, door hem in te halen en iets voorbij te vliegen, waardoor de formatie een weinig wordt gewijzigd. Inhalen van het voorvliegende toestel zal alleen mogelijk zijn bij alle snelheden, indien de achterste toestellen steeds in staat zijn grooter snelheid te ontwikkelen dan de voorste, en dat kan wanneer zij hooger vliegen. Een gevechtsformatie, die dit hoogteverschil niet kent, boet aan aanpassingsvermogen in. De beoefening van het afdeelingsvliegen heeft ten doel: o. den vlieger te Ieeren om op de juiste plaats te blijven t. o. v. het voorgaande toestel; koers- en snelheidsveranderingen zal hij onmiddellijk moeten kunnen volgen, zonder dat de juiste plaats wordt verlaten. Hij moet daarin zoo geoefend zijn, dat 632

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1928 | | pagina 70