RESUMÉ.
Wanneer we nog eens de oefenstof nagaan, zien we de volgende
soorten van oefeningen of „vakken": (thans in andere volgorde
genoemd)
1. Opsporen.
2. Gereed maken voor den aanval.
3. Ontwijken.
4. Aanvallen.
5. Tegenaanvallen.
6. Schieten.
7. Afdeelingsvliegen.
8. Afdeelingsvliegen met tegenstander.
(Bovendien nog twee vakken, die het leeren van het ont
wijken van het luchtgevecht ten doel hebben:
9. Blindvliegen.
10. Gemaskeerd vliegen op geringe hoogte).
Er mag niet worden vergeten, dat de beoefening van deze vakken
ook moet plaats hebben na lange vluchten op groote hoogte.
Wanneer een vliegtuigafdeeling een bij uitstek defensieve
oorlogstaak heeft (althans voorzoover betreft het aanbinden van
den strijd met vliegtuigen), dan zullen voor deze afdeeling enkele
van de bovengenoemde vakken minder beteekenis hebben. Men zal
er bij de opleiding dus ook minder aandacht aan besteden, desnoods
ze geheel laten vervallen. Tot deze vakken behooren: het gereed
maken voor den aanval, aanvallen, terwijl het afdeelingsvliegen
met tegenstander voornamelijk zoo niet geheel in defensieven zin
zal plaats hebben.
Over de detailuitvoering van alle oefeningen beslist het vliegtuig
type.
ALGEMEENE BEGINSELEN BIJ DE OEFENINGEN.
Het doel van de oefening is, de vaardigheid te verhoogen. Wan
neer een vlieger goed geoefend is in de verschillende onderdeden
van het luchtgevecht, zooals die hierboven zijn vermeld, dan mag
er op gerekend worden, dat hij ook vaardigheid zal toonen in het
geheele gevecht. Echter spreekt dan nog een andere factor dan
vaardigheid een rol, namelijk zijn aanleg of karakter.
Vaardigheid in de uitvoering van een oefening beteekent, dat
men op de verschillende waarnemingen, waartoe die oefening aan
leiding geeft, op een doelmatige manier weet te reageeren. Heeft
de oefening ten doel vaardigheid te geven in gevechtsomstandig
heden, dan is het noodzakelijk, dat hetgeen men bij de oefeningen
met de zintuigen waarneemt, zooveel mogelijk overeenkomt met
de waarnemingen, die men in het werkelijke gevecht zal doen, en
dat de handelingen, die men bij de oefeningen uitvoert, overeen-
635
