komen met de handelingen, die men tijdens het gevecht zal moeten
verrichten. Toename van de vaardigheid in het juist waarnemen en
juist handelen in het gevecht zal slechts plaats hebben, voor zoover
er overeenkomst bestaat tusschen waarnemingen en handelingen
bij oefening en bij werkelijkheid. Hoe grooter overeenkomst, hoe
beter.
De vaardigheid zal ook toenemen, naarmate men meerdere malen
in de gelegenheid is geweest, de zintuigen en gedachten te scherpen
in de waarnemingen, waarvoor men in het gevecht zal komen te
staan, en de juiste handelingen te verrichten, die ook in den strijd
verlangd worden. Grooter aantal juiste waarnemingen en juiste
handelingen geeft grooter geoefendheid. Iedere oefening moet dus
zoo ingericht zijn, dat de te beoefenen waarnemingen en hande
lingen zooveel mogelijk optreden in korten tijd. Dan moet men
trachten de oefening zoo in te richten, dat er zoo min mogelijk
fouten gemaakt worden en dat alle waarnemingen en handelingen
goed worden uitgevoerd. Dit zal men alleen kunnen bereiken, wan
neer de opleiding met eenvoudige oefeningen begint, en wanneer
men de moeilijkheden bij de oefening eerst laat toenemen (en dan
nog geleidelijk), wanneer voldoende vaardigheid in de vooraf
gaande eenvoudiger oefeningen reeds meerdere malen aan den
dag is gelegd.
De beoefening van ieder onderdeel moet dus zoo eenvoudig moge
lijk aanvangen; tusschen de oefeningen van hetzelfde onderdeel
van deze week en van de vorige week moet het verband van ge
leidelijke toename van de moeilijkheden bestaan.
De oefeningen behooren verder zoodanig te zijn ingericht, dat
de kans op noodlottige ongelukken gering is. Dit wordt reeds be
reikt, wanneer de moeilijkheden geleidelijk toenemen. Bovendien
kunnen er algemeene veiligheidsgrenzen aangegeven worden.
Ten slotte kan ook het aan de oefeningen verbonden gevaar
geringer worden, wanneer aan de betrokkenen niet alleen een dui
delijke opdracht wordt gegeven van wat van hen bij de beoefening
gevraagd wordt, doch zij ook volledig worden ingelicht omtrent
de manoeuvres, die de andere toestellen bij de oefening moeten
verrichten, bijv. door de opdracht te demonstreeren met kleine
modellen. Men behoeft niet in beginsel van een vliegenier te ver
langen om bij de oefening op een onverwachte manoeuvre van een
ander toestel te reaeeeren. Wel zal men in het werkelijke gevecht
tegenover onverwachte manoeuvres van den tegenstander komen
te staan iedere tegenstander zal trachten het element „verras
sing" in het gevecht te brengen doch de kans, dat men dan
zoo juist mogelijk zal reageeren (en de juistheid zal in dat gevM
vanzelfsprekend altijd minder zijn dan tegenover een verwachte
manoeuvre), zal grooter zijn, naarmate men meerdere malen die
zelfde of een dergelijke manoeuvre bij de oefeningen heeft gezien en
er toen juist op heeft gereageerd. Uit een oogpunt van het bereiken
van zoo groot mogelijke vaardigheid is er dus ook reeds alles
636