draagkabel tevens als trekkabel diende. De banen waren gecon strueerd voor een lengte van 500 M., terwijl een maximum hoogte verschil tusschen begin- en eindstation van 400 M. mogelijk was. Men kon er dagelijks 10-15 ton mede vervoeren. De ondersteuningen waren vervaardigd van ijzeren buizen. Het aandrijfstation moest op het hoogste punt gelegen zijn, wat uit een militair oogpunt een nadeel was. Om bij het monteeren het tijdroovende kabelsplitsen te voorkomen, bestond de kabel uit verschillende deelen, welke aan elkaar bevestigd werden. Het totaal gewicht der banen bedroeg 6000 K. G.op enkele stukken na, welke 100 a 150 K.G. wogen, was alles verdeelbaar in lasten van ongeveer 40 K. G. Twintig man konden de geheele baan in omstreeks 50 uur bedrijfsklaar opstellen. Voor zoover kon worden nagegaan schijnen echter deze „con- fectie"-banen in den oorlog weinig toepassing gevonden te hebben. Systematische aanleg van kabelbanen. Hierboven werden reeds eenige getallen gegeven omtrent de toepassing van kabelbanen in Zuid-Tirol. Hieraan kan nog worden toegevoegd, dat aan het einde van den oorlog het Duitsche leger beschikte over 95 kabelbaanafdeelingen. Het is duidelijk, dat de aanleg van zulke baan-netten niet stel selloos kan geschieden. Men kan dan ook onderscheid maken in: 1. Hoofdbanen, 2. secundaire banen en 3. lichte banen. De eerste dienen tot vervoer van de goederen van de eindstations der spoorwegen, van kruispunten van wegen, in het algemeen van het eindpunt van de aanvoerwegen naar voren. Deze banen liggen dus in de etappenzöne. Hiervoor gebruikt men banen met groote capaciteit; gewoonlijk dus bi-kabelbanen met continu-bedrijf. De secundaire banen brengen de door de hoofdbanen aange brachte goederen in verschillende richtingen verder naar voren. Doordat deze zooveel dichter bij het front liggen, moeten ze lichter van constructie zijn; b. v. mono-banen met continu-bedrijf. Eindelijk krijgt men de lichte banen, welke geheel tot in de voorste linies liggen. Dit zullen gewoonlijk de met de hand gedreven typen zijn, welke hierboven werden beschreven. Het bovengenoemde is slechts een schema om de gedachte te bepalen; zeer wel kunnen plaatselijke omstandigheden daarin wijzi ging brengen. Ook is men natuurlijk afhankelijk van het beschikbare materieel. In fig. 8 is een frontgedeelte in Zuid-Tirol gegeven. De hoofd stelling loopt over een bergrug. Men ziet, dat zelfs op de naar den vijand gekeerde helling kabelbanen aangelegd zijn naar de vooruitgeschoven afdeelingen. Hoogte 1050 is een punt, waar verschillende banen beginnen. 647

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1928 | | pagina 85