7. NADERE BESCHOUWINGEN OMTRENT
„HET KADERVRAAGSTUK BIJ DE INFANTERIE".
door
F. A. M. HARTERINK.
In het laatstverschenen nummer van dit tijdschrift laat de
kapitein der Infanterie A. Hamming, het licht vallen op boven
genoemd onderwerp.
Met de argumentatie van het artikel, dat klaarblijkelijk de
bedoeling heeft gehad een lans te breken voor de menschen uit
den troep tegenover de aanbevolen militairen, kan ik het niet
geheel eens zijn.
Dit heeft mij dan ook doen besluiten, aan de hand van meer
genoemd artikel mijne inzichten omtrent dit vraagstuk hieronder
bekend te stellen.
Schrijvers betoog op den voet volgende, zij in de
allereerste plaats medegedeeld, dat het feit, dat de uit Nederland
nieuwuitgezondenen van een goed „merkje" zijn, ook door mij
met voldoening is geconstateerd. Uit dit goede „merkje" moeten
we immers de toekomstige aanvulling voor de diverse kader
betrekkingen putten.
Dat het van groot belang is betrokkenen bij het bereiken van
dit doel behulpzaam te zijn, ben ik dan ook geheel met schrij
ver eens.
Slechts omtrent de wijze waarop kapt. Hamming zich voor
stelt werkzaam te zijn, moet ik van meening met ZWEG. ver
schillen.
Eerstens betoogt schrijver dan, dat het kadermateriaal onder de
tegenwoordige recruten reeds jaren geleden de Nederlandsche
scholen bezocht en dus thans niet meer in staat is een dictée
te schrijven en rekensommetjes op te lossen. Dit lijkt mij nu
een eenigszins overdreven voorstelling van zaken. Iemand, die
toch de geheele Lagere School heeft doorloopen en wie heeft
dat in den tegenwoordigen tijd niet kan m. i., al is dit reeds
een vijftiental jaren geleden, waarlijk toch nog wel in staat
worden geacht, na een kleine opfrissching, aan de meer dan
eenvoudige eischen, als gesteld bij Infanterie Order No. 11
Hoofdstuk I art. 8 sub B. Ie en 3e, met name de kennis van
de Nederlandsche Taal en Cijferkunst, te voldoen, met uitzon
dering dan van het Metrieke stelsel, voorzooverre het de in
Nederlandsch-Indië gebruikte maten en gewichten betreft; doch
650