andere korpsen allen GOED dan wel ZEER GOED verwierven.
Waar toch zeker niet mag worden aangenomen, dat het gehalte
van de candidaten bij de eerstgenoemde korpsen zooveel slechter
is dan bij de laatstgenoemde, moge hieruit blijken, dat dit oordeel
ons meer den chef doet kennen dan zijn onderhebbenden, de eene
chef eischt nu eenmaal meer (soms ook te veel) van zijn men-
schen dan de andere (die ook wel eens te veel vergt).
Dit oordeel dus uitsluitend als basis aan te nemen voor de toe
lating, lijkt mij dus niet alleen allerminst in het belang van
betrokkenen, maar kan zelfs tot ongewenschte resultaten leiden.
Bovendien lijkt het mij voor een chef, vooral wanneer het pas
afgerichte manschappen betreft, die meerendeels eerst eenige
maanden bij zijn Korps dienen, een uiterst moeilijke taak hen naar
waarde te schatten en alleen reeds om deze reden zal het oordeel
dikwijls onzuiver zijn.
Zoodoende kom ik tevens aan het cursief- en vetgedrukte ge
deelte van schrijvers artikel; deze drukwijze bevestigt het ver
moeden, dat schrijver hier den nadruk heeft willen leggen en nu
komt mij zulks allerminst juist voor.
Hoe kapt. Hamming de prestaties van militairen, die pas eenige
maanden zijn afgericht „BEWEZEN MILITAIRE DIENSTEN" kan
noemen, is mij niet recht duidelijk en zullen velen met mij niet
begrijpen.
Dat een Korpscomdt. in een enkele van deze categorie mili
tairen méér ziet en hem uit hoofde hiervan in aanmerking brengt
voor opleiding tot brigadier en hooger, is zeer wel mogelijk, maar
men kan toch niet zeggen, dat dit op grond van bewezen militaire
diensten geschiedt!
Met betrekking tot de door den schrijver gegeven cijfers en de
daarop gebaseerde verdere berekeningen, vestig ik de aandacht
op het feit, dat van de 33 candidaten van het 15e Bataljon er
slechts 20 tot de jonge militairen behoorden. De overigen waren
allen oudjes, waaronder met 8 en 9 jaren dienst. Bovendien
was het getal van 33 bij het 15e Bataljon in verhouding veel
hooger dan bij de overige bataljons, hetgeen kan blijken uit het
feit, dat de 5 overige bataljons in totaal slechts 84 candidaten
uitbrachten, dus veel minder dan de helft van het aantal, dat
schrijver zich dacht.
Wel zal het in de toekomst anders worden, wanneer meerdere
compagnieën tegelijk zullen zijn afgericht, dit zij onmiddellijk
toegegeven, maar om daar nu al een berekening op te gaan
baseeren lijkt mij minder juist; hiertoe ware beter den uitslag
van het eerstvolgende examen af te wachten.
Het is zeer wel mogelijk, dat het in de toekomst gaat, zooals
kapt. Hamming zich dat voorstelt en niemand zal dit meer toe
juichen dan ikzelf, maar voor het oogenblik gaat schrijvers rede
neering nog niet op.
652