Rest mij thans nog één punt uit schrijvers artikel te bespreken en wel de wijze, waarop de nog steeds benoodigde „Schoolsche kennis" den candidaten behoort te worden bijgebracht. Kapt. Hamming is blijkbaar geen groot voorstander van het zooveel miskende Korpsschoolonderwijs, en wil den recruten zelfs les doen geven door beroepsonderwijzers. Nu is het waar, dat in een groot garnizoen zooals Bandoeng, waar het bedoelde onderwijs niet korps- doch garnizoensgewijze wordt gegeven, de lesuren van deze school dikwijls samenvallen met de diensturen, waardoor het mogelijk is, dat meerderen door dienst verhinderd zijn. Welk bezwaar is er echter, dat ook de garnizoensschool zijn lessen in de avonduren doet plaats hebben, zooals schrijver aan geeft voor het onderwijs der beroepsonderwijzers. En waarom zag schrijver dit onderwijs zoo gaarne door beroepsmenschen gegeven Kan een officier of geschikt onderofficier dit onderwijs met geven, of leveren de hoofdbewerkingen met geheele getallen zooveel moeilijkheden op, dat zij deze niet kunnen onderwijzen? Neen, nietwaar Laten we het kwaad in eigen boezem zoeken en van de korps- school maken wat er van te maken is. Op een en ander werd nog kortelings de aandacht gevestigd door den Inspecteur der Infanterie bij Rondschrijven van 13 Juni 1928 No. 176/IIK Spoed, waarvan ik hieronder den inhoud doe volgen In verband met het bestaand tekort aan Europeesche sergeanten is het te voorzien, dat tot den eerstvolgenden cursus aan de Kaderschool, aanvangende 2 Januari 1929 een groot aantal brigadiers voor de opleiding tot den rang van Euro- peesch sergeant en fourier zal kunnen worden toegelaten. Ik acht het van veel belang hierop Uwe aandacht te ves tigen, opdat door U zal worden bevorderd le. dat door alle brigadiers, die daarvoor in aanmerking komen (I. O. No. 11 Hoofdstuk I artikel 7) ook zoo mogelijk aan het toelatingsexamen van 1 November as. zal worden deelgenomen en 2e. dat zij in den tijd, die hen nog van dit examen scheidt ook met ernst voor dat examen zullen worden voorbereid. Hoofdstuk 111 van de I. O. No. 11, in het bijzonder het bepaalde bij de artikelen 2 sub b., 3 (3) en (4), 4, 5 (1), 8 (1) en (2), 9 en 10 wijst hier den weg. De redactie van artikel 4 (1) laat voldoende ruimte om belanghebbenden, ook na den aanvang van de school, nog tot deze „voorbereiding voor het examen" toe te laten. 653

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1928 | | pagina 91