In zijn reserve beschikt de bataljonscommandant over een middel om de opstelling van zijn bataljon te doen aanpassen aan den (veranderenden) gevechtstoestand (omgroepeering), om afdeelingen uit de vuurlinie, welke ten gevolge van geleden verliezen ernstig verzwakt zijn, O. V. 1. op een gunstig oogenblik, b.v. 's nachts, af te lossen, 188(2). om een binnengedrongen vijand terug te slaan, hetzij in 229 (l). het eigen dan wel ineen nevenvak. Hoe sterker de reserve (3) is, des te beter kan zij haar taak vervullen. Hoe sterk de bataljonscommandant die reserve zal maken is afhankelijk van de breedte van het te verdedigen object, den toestand, het terrein, de beschikbare mitrailleurs, den artilleriesteun enz. Op den voorgrond moet staan, dat het vuur in front voldoende sterk moet zijn zoolang dit niet het geval is, zal hij geen mitrailleurs in reserve houden. De plaats hangt af van toestand en terrein. Bij de be paling van de plaats en formatie moet bijzonder gelet 188(1). worden op dekking tegen gezicht en tegen waarneming uit de lucht, verder zoo mogelijk tegen vuur, waardoor wordt bevorderd dat de gevechtskracht zoolang mogelijk onge schokt blijft, met dien verstande, dat in alle echelons de afstanden tot de meer naar voren geplaatste afdeelingen kleiner worden genomen, ten einde bij een doordringen des vijands sneller te kunnen ingrijpen. De plaats moet verder zoodanig worden gekozen, dat de 50. terreinen waar de reserve vermoedelijk zal worden ingezet, ongezien door den vijand, kunnen worden bereikt. Eene oordeelkundige verkenning van de richtingen waarin de reserve zal moeten worden verschoven, is noodzakelijk. 40(2) Terreinplooien en dalen, welke niet door den vijand kun- (3). nen worden ingezien zijn zeer geschikt voor gedekte opstelling van reserveser dient echter rekening mede te worden gehouden dat de vijand, indien hij beschikt over vliegtuigen en krombaangeschut, daar vuur kan brengen en dat bij gebruik van gassen, diep ingesneden terrein- deelen het gunstigst voor de werking daarvan zijn. De reserve moet mobiel zijnzij moet daar gebracht worden waar ze gebruikt zal worden. Wordt in het verloop van het gevecht 's vijands aan valsrichting onderkend en kan de ligging van het vijan delijk (artillerie)vuur worden vastgesteld, dan zullen plaatsverandering, een nader bijschuiven van vuur en stootkracht achter het (meest) bedreigde gedeelte noodig worden, waarbij ruimten waarop weinig vuur ligt, moeten worden gebruikt of sterk beschoten terreingedeelten tijdens vuurpauzen moeten worden doortrokken. Met het oog op die verplaatsing is het van belang dat de bijzonder sterk bescho-

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1928 | | pagina 27