Alleen dan kan het zoo hoog noodige vertrouwen tusschen bevelvoering, gasofficier en troep tot stand komen, dat men zich uitstekend tegen strijdgassen verdedigen kan. Uiteraard gelden hierbij als onafwijsbare eischen, dat: a. de troepen over behoorlijke afweermiddelen beschikken; b. zij onder strenge gastucht staan; c. de verdere bescherming tegen gasgevaar goed georganiseerd moet zijn. a. Nimmer mag worden uit het oog verloren, dat blijkens de oorlogspraktijk, tegenover niet of onvoldoende beschermde troepen of in geval van verrassingen de moreele uitwerking van strijdgassen, dikwijls zeer groot was. Zulks zal ook in de toekomst immer het geval zijn, belangrijke verliezen kunnen op deze wijze worden toegebracht, terwijl mede gewichtige tactische voordeelen kunnen worden bereikt. Noodig is, dat aan eiken man een deugdelijk gasmasker wordt verstrekt, hetwelk, nadat het in de gaskamer op gas- dichtheid is beproefd, gedurende zijn verderen diensttijd 's mans eigendom behoort te blijven en waaraan hij dezelfde zorg moet leeren besteden als aan zijn wapens en leergoed. Doch door den man goed werkende beschermingsmiddelen te geven is hij nog niet absoluut beschermd. Hij moet die beschermingsmiddelen ook leeren gebruiken. Daarvoor is noodig dat door officieren, kader en manschappen geregeld met het gasmasker wordt uitgerukt, opdat men het bij verschillende gevechtsoefeningen, door het hierbij inlas- schen van den gasdienst leert gebruiken. Niet langer moet de gasdienst iets aparts, iets afzonderlijks blijven, waaraan wel eens een enkele maal een bespreking wordt gewijd. Neen, evenals aan de andere wapens moet bij oefeningen ook steeds aan den gasdienst gedacht worden. Terecht merkt dan ook in dit verband de 1ste Luitenant J. F. van Kervel in de Militaire Spectator No. 1 van dezen jaargang -bladzijde 47 op: „De man moet zijn gasmasker nog meer waardeeren dan „zijn geweer of mitrailleur. Met een gasmasker in bescher- „mingsstelling en een stuk hout in zijn handen, kan hij zich „in een met gassen verzadigde atmosfeer verdedigen (of aan ballen), doch met het beste schietwapen en zonder bescher mingsmiddel presteert de man niets". Waaraan de zoo even aangehaalde schrijver het volgende toevoegt: „Toegegeven wordt, dat de man bij het dragen van zijn „beschermingsmiddelen een gedeelte van zijn gevechtsvaar- „digheid moet inboeten, hetgeen echter door een intensieve^ „oefening in vredestijd tot een minimum beperkt kan worden". 66*

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1928 | | pagina 4