den modernen, practischen geest. Alsof cadettengeest en cadettenvuur in zoo'n doodsche, grijze ompantsering onverzwakt zouden kunnen voortleven! En practisch? Nu ja, er behoefden geen knoopen meer te worden gepoetst, want zelfs de eerbiedwaardige, 85- jarige K. M. A. knoopen waren aan den dijk gezet. Maar overigens leerde de ervaring al gauw, dat je er alleen onzichtbaar mee bleef voor degenen, door wie je wel graag zou zijn opgemerkt; zij, die je noodig hadden, vonden je minstens even gemakkelijk als vroeger! De Hemel zij dank, dat men sedert eenige jaren weer van de dwalingen zijns weegs is teruggekeerd. En zoo ben ik dan genaderd tot het vreemde slot van mijn Academietijd, toen de zoo lang verwacht toch dopr bijna niemand inderdaad voor mogelijk gehouden ramp over de wereld kwamen zooveel in puin deed vallen. Hoe grappig doet nu achteraf, bij het terugdenken, het positieve van ons onderwijs aan, waarbij de theorieën en beginselen, stellingen en uitspraken betreffende de krijgsvoering werden gedoceerd, alsof deze nu eindelijk eeuwige waarheden waren, niet meer aan verandering onderhevig en niet meer voor discussie vatbaar. Alsof daar niet reeds de orkaan in aantocht was, die hen meerendeels als kaartenhuizen omver zou blazenHoe weinig vermogen wij menschen ons toch in wezen in de toekomst in te leven. Toch, hier en daar waren problemen nog niet tot een defi nitieve oplossing gebracht, stonden theorieën nog tegenover elkander. Dan werd er wel eens in jeugdig enthousiasme en jeugdige onnoozelheid gezegd: „Kwam er maar eens oorlog, dan konden we zien wie gelijk heeft". Nu, die wensch werd vervuld, méér dan vervuld zelfs! Die eerste Augustusdagen, hoe goed staan ze me nog voor den geest! 31 Juli werd gemobiliseerd, 5 Augustus pas zouden we worden beëedigd. En zoo liepen wij, officieren notabene, die eerste Augustusdagen als vergeten burgers, vreemd en onwennig in dat ten strijde geruste Holland rond. Tot eindelijk de lang-verbeide ■dag kwam. Voor enkele stokoude knapen van de Koloniale Reserve en een troepjepadvinders legden we in Nijmegen den eed op het vaandel af, om onmiddellijk daarop regelrecht naar onze grensgarnizoenen gestuurd te worden. Ons protest, dat we niets bij ons hadden dan een zwarte uniform, onze groot-tenue bullen, toilet-artikelen, een pyama en een schoone zakdoek, baatte niet; we moesten dan maar in groot-tenue de loopgraven in! Gelukkig staken de spoorwegen een stokje voor ■deze gekheid; de eerstvolgende directe trein naar mijn standplaats b. v. zou eerst over een week of zoo vertrekken. Zoodat er ruimschoots tijd was om eerst even naar den Haag te gaan en mijn koffers te pakken. En zoo deden wij onzen eersten dienst als officier bij het gemobiliseerde Hollandsche leger om daar 1 a 2 jaar te blijven. 849

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1928 | | pagina 36