Reeds vroeg heerschte er een zenuwachtige drukte, na een maand van volkomen stilte en rust; het was een ieder aan te zien dat er iets gewichtigs moest plaats vinden. Op ieders lippen lag de vraag: „hoe zal het gaan tusschen cadetten en hoofdcursianen?" De officieele ontvangst zou om 3 uur plaats vinden. Op dat uur stond het Cadettencorps aangetreden op het voor terrein, terwijl de hoofdcursianen eerst nog het vaandel van het station moesten halen. Het was een indrukwekkende plechtigheid, deze officieele ver- bioedering, met veel gespeech. De Gouverneur van de Koninklijke Militaire Academie uitte vanzelfsprekend o. m. de wensch, dat de verstandhouding tusschen de leden van het Cadettencorps en de leerlingen van den Hoofdcursus zou mogen groeien tot een hechten band van wederzijdsche vriendschap, vertrouwen en hoogachting. 's Avonds had de eigenlijke verbroedering plaats in de cantine; van weerskanten werden onmiddellijk ernstige pogingen in het werk gesteld om tot aansluiting te geraken; het wilde evenwel niel loed lukken; integendeel waren hier en daar zelfs wanklanken waar te nemen en alleen aan het beleidvol optreden van de leden van de Senaat is het te danken geweest, dat dien avond erger werd voorkomen. Het was evenwel te voorzien, dat op den duur een uitbarsting moeilijk zou zijn te vermijden. Voornamelijk waren het de oudste jaars, die zich moeilijk in den nieuwen toestand konden schikken. Daarbij kwam, dat het aantal bulcadetten bedroevend klein was, zoodat er van groenen geen sprake was; anders zou deze bezigheid wel voor afleiding gezorgd hebben. Dat van een hechten band totaal geen sprake was, blijkt uit de vele corpsvergaderingen, welke in die dagen gehouden werden, waarbij veel grieven naar voren werden gebracht, maar waarop we helaas nimmer tot een resultaat kwamen; de onderlinge naijver bleef bestaan. Zoo ging ons leventje verder totdat het vieren van het 95-jarig bestaan onze aandacht vroeg; voorbereidingen werden getroffen, doch door allerlei omstandigheden moest het feest worden uitgesteld tot April. Het zou dan samenvallen met het jaarlijksche assaut. De Gouverneur beloofde ons in die dagen gulden bergen. „Stikum", welke kunstminnende vereeniging het in die dagen tot corpsclub had weten te brengen, zorgde echter, door de op voering van het drama, „Lioba" van Van Eden, dat er toch iets aan gedaan werd. Deze opvoering bleek een waar succes en er volgden verscheidene opvoeringen van. Hiermede bereikte Stikum het toppunt van haar glorie. Nadien ging ze rusten op hare lauwe ren met als gevolg dat de belangstelling alras verminderde en ze niet lang corpsclub bleef. Groenen? zijn er dan geen „baren" meer? Red. 863

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1928 | | pagina 50