Als „onderwijs instituut" vinden we de Koninklijke Militaire Academie kort historisch geschilderd in het hiervóór reeds ge noemde werk van den kapitein der Genie C. P. Brest van Kempen. Ook hierbij kunnen we hier niet langer stilstaan. De laatste vijf en twintig jaren, zijn voor onze Koninklijke Stichting niet de gemakkelijkste geweest. Vele stormen hebben gewoed in en om het oude kasteel van Breda, veel verwijten zijn gericht tegen het aldaar gegeven onderwijs, tegen de wijze van opleiding en tegen de opvoeding der cadetten. Deze verwijten culmineeren wel in het motto, waaronder laatst genoemde officier, zelf ex-leeraar aan de K. M. A., zijn werk schreef „n.l." De intellectueele ontwikkeling en de karaktervorming van het officierskorps worden sinds tientallen van jaren ernstig benadeeld, doordat het stelsel van onderwijs en van opvoeding aan de Bredasche Academie nog in het meest achterlijke stadium van ontwikkeling verkeert. Het is meer dan tijd dat een grondige hervorming aan dezen toestand een einde maakt! Gelukkig, zeggen we, gelukkig, dat we hier dagelijks om ons heen de resultaten van dat onderwijs en van die opvoeding kunnen waarnemen en daarbij onaanvechtbaar moeten constateeren, dat die vermeende ernstige benadeeling van geen nadeel is geweest op de prestaties van het officierskorps, dat grootendeels uit die Aca demie is voortgekomen. Men heeft getracht te verbeteren; inderdaad! Incidenteel werden allerlei maatregelen getroffen om den toeloop tot de K. M. A. te vergrooten. Zien we evenwel den toestand goed in, dan is juist door die maatregelen, welke veelal gebaseerd waren op materieele overwegingen en voorts grootere vrijheid voor de adspirant offi cieren beoogden, veel verloren gegaan. Wortelen de vele prettige en goede herinneringen, welke de ouderen onder ons zoo gaarne ophalen niet juist in het op elkaar aangewezen zijn gedurende den opleidingstijd? Geenszins willen we hiermede betoogen, dat het beter ware geweest om maar alles bij het oude te laten en dat we den toestand zouden hebben willen behouden welke o. a. in de Militaire Spec tator van 1866 door een „Sprokkelaar" becritiseerd werd. Curiositeishalve halen we uit die critiek het volgende aan: „En dat uitgaan zelf, wat was het nog een beperkt genot. Weet ge die vervloekte pasjes nog; hoe men geen kennissen in de stad Breda hebbende, maar een vijftal families als zoodanig moest im- proviseeren, en dan juist zooveel vrijen tijd kon verzamelen, als uit het niet te huis vinden van die gewaande kennissen kon gedistel- leerd worden: zoo iets als een half uur? Hoe er in ons eerste en tweede studiejaar nog geen sprake was van het rooken van een cigaar binnen de Academie; hoe wij dien wellust op gevaar van politiekamer moesten veroveren, door een 870

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1928 | | pagina 57