de meening, dat op de Academie opvoering van het onderwijs in technische richting een eisch des tijds is; dat het theoretisch onderwijs daar wat minder schoolsch behoort te worden gegeven, doch dat intusschen controle op de studie beslist noodig is; dat er over enkele vakken, tot verhooging van de algemeene ontwikkeling in het bijzonder in socialen zin, buiten het les-rooster voordrachten moeten worden gehouden; dat voor instructeurs op de beste officieren beslag moet worden gelegd; dat aangaande onderwijs-aangelegenheden overleg met de leera ren niet achterwege mag blijven. Instemming of althans geen bestrijding vindt: het beginsel, dat er eenheid behoort te bestaan in de opleiding tot verlofs- en die tot beroepsofficier; dat, om bedoeld beginsel tot zijn recht te doen komen, éénhoof dige leiding noodig is of ten minste onderling overleg tusschen de hoofden van de opleidingen. Vrij algemeen instemming evenwel niet bij Indische officieren vindt: het beginsel, om hen, die tot beroepsofficier willen worden op geleid, te recruteeren uit de leerlingen, die de vorming tot verlofs officier met succes hebben doorloopen. (Wie met dit beginsel niet instemt, wil één doorloopende opleiding tot beroepsofficier aan de K. M. A., zij 't ook, dat het le jaar daar in hoofdzaak gericht wordt op de practijk). Bijna algemeen wordt voldoende geacht: voor de voortgezette opleiding tot beroepsofficier hetzij na de opleiding voor verlofsofficier of na het le jaar Academie een cursus van 2 jaren. Tegenover het Breda'sche plan, dat is het plan dat volledig beschreven is in het meergenoemde boek van den kapitein C. P. Brest van Kempen en in dien officier een warm verde diger vindt, staat algemeen: de meening, dat ongewenscht is een scheiding bij de voortge zette opleiding tot beroepsofficier in een tactische en een tactisch- technische richting, de meening, dat de Academie niet een „Militaire Hoogeschool" moet worden met „Studenten" en onder een „college van curatoren", doch moet blijven een militaire instelling onder een Gouverneur; de meening, dat de militaire leerkrachten niet permanent moeten zijn, al erkent men de noodzakelijkheid van meerdere continuïteit ten deze. 872

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1928 | | pagina 59