Bepaaldelijk verschil van meening bestaat: over de vraag, of de leerlingen, die de opleiding tot verlofs officier na 1 jaar hebben doorloopen, al of niet dadelijk officier moeten worden; over de vraag: internaat of externaat op de Academie, (Voor S. V. O. wordt algemeen internaat noodig geacht) over de vraag, of al dan niet Hoofden van onderwijs noodig zijn aan de Academie, (Wèl wordt algemeen per groep vakken leiding onmisbaar geoordeeld, zoo om de jonge leeraren teugelwijs te maken als om het verband in de leerstof der groep te verzekeren) over de vraag, of aan de Academie onder den Gouverneur nog een Eerste-Officier noodig is te achten; over de vraag, of er al of niet een Inspecteur van Militair Onderwijs behoort te zijn. Vasten vorm hebben, voor zoover we zulks van hieruit kunnen beoordeelen, deze voorstellen nog niet aangenomen. Alles wacht feitelijk op de herziening van de wet op het Militair Onderwijs. De herziening van deze wet schijnt evenwel reeds in een vrij ver gevorderd stadium te verkeeren. We lazen althans in de Tweede Kamerstukken, betreffende de behandeling van de staatsbegrooting voor het dienstjaar 1928 in de memorie van antwoord: „Ondergeteekende stelt zich voor, nog in deze zittingperiode de indiening van een ontwerp tot herziening van de Wet op het Militair Onderwijs bij de Staten-Generaal te bevorderen. De onderstelling dat het in het voornemen zou liggen in den vervolge de beroepsof ficieren uit de verlofsofficieren te recruteeren, is in zooverre minder juist, dat de hierbedoelde wijze van aanvulling, slechts een van de drie middelen is, welke voor die aanvulling zullen worden voorgesteld. Zonder reeds thans op de behandeling van dit wetsvoorstel vooruit te loopen stelt ondergeteekende er prijs op te ver klaren, dat naar zijn meening de wet de gelegenheid moet openlaten de beroepsofficieren deels, langs een 3-jarigen cursus aan de K. M. A., te betrekken uit jongelieden, die hun studiën aan een H. B. S. 5 jarigen cursus of daarmede gelijk te stellen inrichting hebben voltooid, deels uit jonge lieden, die aan een der scholen voor verlofsofficieren tot vaandrig zijn opgeleid en die alsdan met een tweejarigen cursus aan de K. M. A. kunnen volstaan. Echter zal daarbij als derde wijze van aanvulling, binnen zekere grenzen, tevens de mogelijkheid moeten worden geopend om jonge reserve officieren, die daartoe geschikt worden geoordeeld, na een aan vullende opleiding alsnog naar het beroepskader te doen overgaan. Ondergeteekende vertrouwt, dat door toepassing van deze drie 873

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1928 | | pagina 60