het Indische leger behoorende automatische wapens, niet méér weet
dan b. v. van in buitenlandsche legers in georuik zijnde wapens
en daartegenover wel allerlei bijzonderheden weet en de bediening
kent van de Nederlandsche lichten mitrailleur, welk wapen in het
Indische leger uithoofde van het te groote gewicht nimmer voor
invoering in aanmerking zou kunnen komen.
Wenscht men op de K. M. A. meer den nadruk te leggen op het
specifiek Indische dan zal het ook noodig zijn de algemeene leiding
van het onderricht aan de Indische cauetten in handen te leggen
van een Indisch officier, Hoofd van onderwijs. Immers alleen een
officier die de nooden en behoeften van dat leger in al zijne gele
dingen kent zal in staat kunnen zijn om te beoordeelen welke
belangen bij het samenstellen van lesprogramma's en bij het kiezen
van ue leerstof op den voorgrond moeten worden gesteld.
Een aangelegenheid, welke voor ons mede van het hoogste
belang is, en waarover overeenstemming bestaat is: „de opvoering
van het onderwijs in technische richting".
In een klein leger als het onze is het niet mogelijk veel te
specialiseeren omdat aan gespecialiseerde krachten geen toekomst
kan worden geboden.
Onvermijdelijk is het daarom, dat de aanstaande beroepsluitenant
tijdens zijn opleiding zoodanig in technischen zin wordt gevormd,
dat hij van meet af aan de technische vakstudie kan volgen en
voldoende onderlegd is om eventueel in een speciale functie vol
doende nuttigen arbeid te leveren.
Om overlading van het programma te voorkomen en hef ge-
wenschte evenwicht tusschen theorie en practijk met te verbreken,
zal het noodig zijn ook in dit opzicht met de bijzondere Indische
belangen rekening te houden.
Een brandend vraagstuk is: „Internaat of externaat" voor de
leerlingen der K. M. A.
Het externaat heeft enthousiaste pleitbezorgers gevonden, maar
het is alweer opvallend, dat juist de Indische officieren zich voor
het meerendeel als tegenstanders hebben ontpopt.
Dit behoeft geen verwondering te baren.
Is niet juist den laatsten tijd in ons leger een streven waar te
nemen tot vernauwing van den band, niet alleen tusschen de offi
cieren en hunne ondergeschikten maar ook tusschen de officieren
onderling?
Het internaat heeft n. o. m. onafwijsbaar aangetoond, dat het
de vorming van een hechten band in de hand werkt. Is het niet
treffend, dat officieren, die bij een andere tak van staatsdienst over
gingen of hun toekomst zochten in het particuliere, door hunne
studiegenooten nog steeds als collega's worden aangemerkt? We
hopen dat dit feit zich bij de viering van het honderdjarig jubileum
opnieuw duidelijk zal demonstreeren in dien zin, dat onder de
feestvierenden talrijke burgers-ex-jonkers zullen zijn op te merken.
875