twee uren, van vijf tot zeven 's avonds om ons te verpoozen wij mochten in onzen tijd nog weinig uit In die uren werd ook wel eens kattekwaad uitgevoerd. Daarbij denk ik dadelijk aan de onderaardsche gangen. We mochten er niet in, dus was de sport, er toch in te komen. Dat was opzichzelf niet zoo moeielijk. De puzzle was om er ongemerkt weer uit te komen, want nauwlijks had het toezicht houdend personeel er de lucht van, of de uitgangen werden afgezet. Eens, groote pret, hadden we een tot op dat oogenblik onbekend gebleven uitgang ontdekt. Dat liep als een loopend vuurtje door het cadettenkorps, er werd gefluisterd, er werden plannen gemaakt, het politie-personeel kreeg „lucht", en, omdat een tiental jonkers in de gangen verdwenen was, werden de uitgangen bezet door de onderofficieren van politie. Ze werden omstuwd door nieuwsgierigen, w. o. ook al heel gauw de over treders van het verbod, die den onbekenden uitgang hadden benut om zich bij hun makkers te voegen. Ongewapend appel, allen present. Lang duurde het echter niet of ook aan dit pretje kwam een eind. Er waren ook traditioneele overtredingen. Zoo zou een klasse, aan welke de geheimen van de theodoliet werden ontvouwd, zich diep geschaamd hebben, als er niet één der leerlingen gevraagd had hoeveel dat ding wel kostte en of het echt goud was. Die vraag werd meestal beantwoord met vier dagen politiekamer, maar gesteld werd ze, en de vrij wel wis kunstig zeker volgende straf werd zonder mokken aanvaard en heeft blijkbaar in vele gevallen haar opvoedende kracht niet ge mist, want vele van de boosdoeners van dien tijd, loopen thans met gouden kragen, soms met veel sterren er op. Een woord van respect is hier op zijn plaats voor het bestuur van de Academie, de officieren compagnies commandanten en officieren van politie, voor de wijze waarop de soms overmoedige uitingen van de jonkers werden behandeld en afgedaan. Zoo overtuigd waren wij van den ernst dier behandeling dat straffen steeds zonder meer werden aanvaard, zelfs in gevallen waarin men zich onschuldig waande of zulks werkelijk wasin het laatste geval met de ge dachte „Ik heb het nu wel niet verdiend, maar „toen en toen" ben ik doorgesloft". Ik zelf heb eens een Zondag thuis gezeten voor een jas, die ik niet had laten hangen, en dat nog wel een Zondag waarop ik een „invitatie" had voor een gezellig tuinfeest op Laanzicht, maar de schijn was tegen me en de jonkers jokken ook wel eens ik had den kapitein niet van mijn onschuld kunnen overtuigen. Nog lang zou ik kunnen doorgaan met het weergeven van mijn meest aangename herinneringen, maar ik zou te veel plaats opeischen. Laat ik daarom besluiten met de opmerking dat in mijn herinnering de academietijd vrijwel de prettigste tijd is, waaraan ik kan terugdenken. H. L. LA LAU. 822

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1928 | | pagina 9