middelen in te zetten. Deze keuze is thans aan één zijde vervallen
en dit verklaart o. i. de na den oorlog oplevende belangstelling
voor liet nachtgevecht. Deze overweging houdt tevens in, dat ook
voor ons leger, na hetgeen wij reeds over de uitrusting daarvan
opmerkten, uit de krijgsgeschiedenis niet mag worden afgeleid,
dat het afzien van nachtgevechten ten allen tijde de voorkeur zou
verdienen, al kan wel worden vastgesteld, dat een dergelijk
optreden in vele gevallen de benaming „noodzakelijk kwaad" ver
dient. Te meer is het daardoor geboden, de eigenaardigheden van
het nachtgevecht te leeren kennen, de buitenlandsche opvattingen
terzake te bestudeeren en het nachtgevecht in de praktijk te beoe
fenen, teneinde in staat te zijn, aan de moeilijkheden het hoofd te
bieden en het kwaad tot het allernoodzakelijkste te beperken. Als
een bescheiden bijdrage in deze richting dienen deze regelen dan
ook te worden beschouwd.
Als voornaamste kenmerken van den nacht ten aanzien van het
optreden van troepen zijn te noemen: nadeelige inwerking op het
moreel, groote en spoedig intredende vermoeidheid (slaap), moei
lijke bewegingen door het terrein, vermindering van de marsch-
snelheid, bezwaarlijk richting en verband houden. Voorts onzicht
baarheid van niet-verlichte zaken, daarentegen zichtbaarheid tot
op grooten afstand van vuur en licht (mondingsvuur). Zeer ver
hoorbare geluiden.
Hoewel aan de meeste dezer bezwaren tegemoet kan worden
gekomen door een intensieve oefening, welke in een beroepsleger
mogelijk moet zijn, en waarvoor wat betreft de infanterie, een uit
stekende leerschool wordt gevonden in de nachtelijke patrouilles
in de buitengewesten, wijzen al deze omstandigheden &rï. toch in
de richting van beperking.
De moreele invloed van de duisternis maakt het wenschelijk, des
nachts aan te vallen met eenheden, welke bestaan uit landaarden
met groote gevechtswaarde, de keuze van het terrein wordt beperkt
tot streken zonder groote terreinhindernissen (zware ravijnen, natte
sawahs) en met zoo mogelijk niet al te weinig wegen; de aanwe
zigheid van kampongs en bosschen bemoeilijkt het verband- en
richting houden in nog sterkere mate. Tenslotte wordt de veelvul
digheid van het doen van nachtaanvallen beperkt door de groote
afmatting, welke er aan gepaard gaat, terwijl men zich in een
klein leger niet de weelde van groote rustperioden en herhaalde
aflossing van troepen kan veroorloven. Dit laatste zal het nachtelijk
aanvallen met versche troepen veelal tot een utopie maken, hetgeen
ook weer een beperking oplevert: men zal den troep alleen moreel
bestand vinden tegen een nachtelijken aanval, als de verloopen
gevechtsdag (en) gunstig is (zijn) geweest.
Uit het bovenstaande is dus de gevolgtrekking te maken, dat bij
ons nachtaanvallen in enkele gevallen aanbeveling kunnen ver
dienen, met zeer beperkte troepeneenheden (wij stellen ons voor,
1, hoosstens 2 bataljons) en met een beperkt "doet:
911