a. de noodige koppelbamboes, welke gedurende het slaan van
de brug aan beide zijden van het dek op de drijvers moeten
worden gebonden en die ten doel hebben bij ongelijke belasting,
een kantelende beweging van de drijvers te voorkomen;
'o. de noodige piketten, t. w. voor ieder landhoofd 2 stuks voor
het vastzetten van de uiteinden der uiterste brugvakken, en
voor iedere drijver 1 stuks, zullende elke drijver met een touw
aan een van te voren langs den eigen oever ingeslagen piket
worden bevestigd, teneinde te voorkomen dat de brug gedu
rende het slaan (en na voltooiing) door den stroom uit de
richting gedreven wordt.
Tenslotte heeft intusschen ook nog een ploeg de beide land-
hoofden in orde gemaakt, welke werkzaamheden alleen bestaan
in het hellend en geleidelijk afgraven over een breedte van 6 Meter.
Grond- en stootbalken behoeven niet te worden aangebracht.
Deze hellende afgravingen dienen, behalve voor af- en oprit, om
de drijvers (5 M. breed) en de brugvakken gemakkelijk te water
te kunnen laten.
Bij zeer lage oevers kunnen deze werkzaamheden c. q. geheel
achterwege blijven.
Thans kan overgegaan worden tot
D. Het slaan van de brug.
Teneinde de gedachte te bepalen, zal de werkindeeling worden
aangegeven, indien beschikt wordt over 1 sectie genietroepen op
oorlogssterkte, t. w. 50 man en bij een lengte van de brug van 68 M.
a. 2 ploegen (ieder van 8 man en 1 commandant) voor het
aandragen en te water laten van de drijvers
(drijverploegen) 18 man
b. 2 ploegen (ieder van 4 man en 1 commandant)
voor het aandragen en plaatsen van de brug
vakken
(sesakploeg) 10 man
c. 1 ploeg voor het binden van de koppelbamboes 6 man
cl. 1 ploeg voor het bedienen van de drijvertrouwen
aan piketten langs den oever
(16 drijvers) 16 man
Totaal 50 inan.
De eerste drijverploeg nu draagt den eersten drijver aan, en legt
hem aan den kant in het water.
Onmiddellijk daarachter volgt de eerste sesakploeg en wordt
dit le brugvak met den len drijver verbonden, door de voorste
bamboe a van het brugvak, te leggen tusschen de koppelbamboes b
op den drijver, waarna het geheel van den oever wordt afgeduwd,
zoover, dat het andere uiteinde van het brugvak nog op den oever
blijft liggen.
921