4. „WAT DAN?"
door
W. F. EISMA.
Kapitein der infanterie.
„Naar aanleiding van de me-
dedeelir.g der Regeering, dat in
de behoefte aan Ear. kader wordt
voorzien door aanneming in Ne
derland van 15 en hier te lande
van 20 Eur. aanbevolen militai
ren per kwartaal, zou één der
leden in verband met het groote
aanbod hier te lande, dat laat
stelijk 4 maal de vraag overtrof,
in overweging willen geven, deze
kadervoorziening aldus te wijzi
gen, dat hier te lande 30 aanbe
volen militairen worden aangeno
men en in Nederland 5."
Voorstel van een Volksraadlid.
in het I. M. T. 1928 No. 5, houdt de heer van Altena een
pleidooi voor het instituut der Indische aanbevolen militairen.
Door het geheele epistel echter, loopt als een roode draad
een toon van pessimisme, met als ondertoon de erkenning, dat
althans een deel van de in Indië aangenomen aanbevolen militairen
niet ten volle voldoet aan de eischen, welke men aan goed kader
mag stellen.
Zeer terecht stelt de heer v. A. als eisch op den voorgrond,
dat het instituut „goed bruikbaar kader" moet opleveren. Dat
is m. i. een conditio sine qua non.
En hieraan schijnt nog wel het een en ander te ontbreken.
„Onze Stem" verklaart althans ronduit dat de Ind. aanbevolen mili
tairen te kort schieten in hun optreden tegenover Eur. Militairen
en dat zich bij den troep een der groote gebreken van den
Indo-Europeaan, timiditeit en gebrek aan zelfvertrouwen, de
monstreert.
924