standelijk gebied (theoretische opleiding), gepaard met het aan- kweeken van de noodige militaire eigenschappen, een waarborg moeten opleveren, dat de uitgezonden brigadiers het in Indië tot de hoogste kaderrangen zullen kunnen brengen. Nu nog een tweede bron, waaruit voorloopig het aanstaand kader gedeeltelijk geput kan worden, de troep. Gedurende de jaren 1927 en 1928 worden 1100 Eur. recruten der Infanterie naar Indië uitgezonden. Ruim 700 hebben hunne bestemming reeds bereikt, onder hen zijn er velen, die in Nederland bereids kaderbetrekkingen hebben vervuld bij de militie, doch die te oud waren om als aanbevolen militair te teekenen en dientengevolge als gewoon fuselier naar de Overzeesche gewesten vertrokken. Ook onder hen schuilt dus ongetwijfeld wel goede kader-bibit. Door het bovenstaande vermeen ik de vraag: „Wat dan?" te hebben beantwoord en eindig ik met tegenover het'boven geciteerde voorstel als mijn oplossing te stellen: Geen 20 Indië en 15 Holland, geen 30 Indië en 5 Holland, maar vrije keuze uit allen en daaruit steeds de besten, zoowel Europeaan als Indo, in het belang van het Nederlandsch-Indische Leger, in het belang dus van Moederland en Koloniën. Koloniale Reserve. Nijmegen, 25 Juli 1928! NASCHRIFT. luist was bovenstaande ontboezeming in zee, toen No. 6 van het I. M. T. in ons bezit kwam. Daarin wordt het kadervraagstuk der Infanterie door den heer Hamming behandeld. Dat was natuur lijk koren op onzen molen. De heer H. werkt hier een gegeven nader uit, hetwelk ook door ons reeds werd aangeroerd. Im Groszen Ganzen moet zijne oplossing ten zeerste worden toegejuicht. Maar dan ook nog een schepje aanbevolen militairen uit Ne derland er boven op, zij zijn er thans, om zoo te zeggen, voor het oprapen en van zeer goede kwaliteit. Zoodoende zal het ka dervraagstuk geen vraagstuk meer blijken te zijn, de onbekenden zullen vanzelf worden geëlimineerd. 926

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1928 | | pagina 34