7. AANBIEDING VAN HET HULDEBLIJK VAN DE OFFICIEREN VAN HET NEDERLANDSCH-INDÏSCHE LEGER AAN H. M. DE KONINGIN. Comité huldeblijk Hare Majesteit de Koningin. 's-Gravenhage 25 September 1928. Ten vervolge op het telegram van 19 Sept. j.i. luidende: ..huldeblijk heden Hare Majesteit Koningin overgedragen, bijzon derheden volgen schriftelijk", heb ik de eer Uwer Excellentie hierbij aan te bieden, een door den Kolonel der Infanterie J. Peters, hoofd der deputatie van officieren, die de overdracht op zich had genomen, opgemaakt relaas van de wijze waarop die overdracht heeft plaats gehad, alsmede een door den Kapitein der Infanterie b. d. W. L. A. Nieuwenhuysen, secretaris van de vertegenwoordiging in Nederland der N. I. O. V., opgemaakte verantwoording dei- gelden. Ter bekorting naar den inhoud van deze bescheiden verwijzende, moge als toelichting daarop, nog het volgende dienen. Nadat het gobelin in Augustus j. 1. gereed was gekomen, stelde de heer Nieuwenhuysen vd., zich in verbinding met den Particulier secretaris, Kamerheer in gewonen dienst van Hare Majesteit de Koningin, F. M. L. Baron van Geen, om te mogen vernemen, op welke wijze Hare Majesteit de overdracht van het geschenk gere geld wenschte te zien en of er bezwaar bestond, dat dit, alvorens die overdracht zou plaats hebben, gedurende eenigen tijd ter bezichtiging werd gesteld voor de hier te lande vertoevende offi cieren en oud-officieren van het Nederlandsch-Indische Leger. Hierop werd als antwoord ontvangen, dat tegen dit laatste geen bedenking bestond en dat Hare Majesteit de Koningin het geschenk der officieren van het Nederlandsch-Indische Leger, zeer gaarne uit de handen eener deputatie dier officieren zou ontvangen. Deze bewoordingen lieten m. i. niet toe, dat ook gepensionneerde officieren deel uitmaakten van die deputatie, in verband waarmede ik gemeend heb, aan een tot mij door het oud Comité-lid, den Kolonel-titulair b. d. A. K Nanning, en den heer Nieuwenhuysen gericht verzoek, om mij aan het hoofd daarvan te stellen, geen gevolg te mogen geven. In overleg met deze heeren werd toen besloten de deputatie uit sluitend te doen bestaan uit in den Haag vertoevende actief 946

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1928 | | pagina 54