Maar waar blijft dan de samenwerking met den troep, wat is dan het nut van de luchtstrijdkrachten in het Leger? zal men vragen. Alles dus ook de vliegdienst, moet toch medewerken om aan de troepen op den grond, aan de infanterie, de overwinning te bezorgen? Inderdaad daarvoor dient tenslotte ook de vlieg dienst, de luchtmacht, zoo men wil. Doch, we wezen er reeds op bij de bespreking van het artikel: „L'Aviation en liaison avec l'Infanterie", zulk een, overigens juiste stelling, werkt misleidend wanneer men in de toepassing daarvan geen rekening houdt met de eigenschappen van het luchtwapen en de omstandigheden waar onder het optreedt. Gezien in het kader van 't geheel is het doel van de luchtmacht het steunen van de strijdkrachten op den grond. Doch gezien in engeren zïn, ten opzichte van het luchtwapen zelve, is het hoofddoel, de hoofdtaak het bestrijden en verslaan van de vijandelijke luchtstrijdkrachten. Pas daarna kan van een direct steunen van het leger sprake zijn. (Hiermede willen wij natuurlijk niet gezegd hebben, dat dit niet gelijktijdig zou kunnen plaats vinden. We hebben hier niet de volgorde in tijd, doch de volgorde in belangrijkheid t. o. v. het luchtwapen op 't oog). De steun van de luchtmacht is meer van indirecten dan van daadwerkelijken (directen) aard. Bovendien moet men zich hoeden voor een overdreven voor stelling van meergenoemde directe samenwerking met den troep, zoowel wat betreft de uitgebreidheid daarvan als het aantal vlieg tuigen dat er aan deelneemt. Aangaande de uitgebreidheid der samenwerking in ons terrein en onder onze, waarschijnlijke, omstandigheden geeft „L'Aviation en liaison avec l'Infanterie" stellig een verkeerden indruk. De verkenning zal zich ongetwijfeld grootendeels moeten beperken tot verplaatsingen van grootere troepen langs de nrarschwegen en de schaarsche open terreingedeelten, waardoor zij zich moeten bewegen. Eenmaal opgelost in kleine groepjes, die van elk bedekt stukje terrein gebruik kunnen maken, valt er niet veel meer van waar te nemen. Die indruk is stellig wel overgebleven van de verschillende manoeuvres, waarbij vliegtuigen waren ingedeeld. Ook het aantal vliegtuigen, benoodigd voor verkenning en waar neming moet niet overschat worden. De luchtwaarnemer kan in korten tijd een groote uitgestrektheid overzien. Ook zal de ver kenning slechts bij uitzondering doorloopend zijn. Betreffende het aantal lezen we in het Hollandsche Wetenschappelijk Jaarbericht 1927, blz. 201: „In Frankrijk is organisch slechts één escadrille van 10 verkenningsvliegtuigen bij een legerkorps ingedeeld. Aan het beginsel wordt echter vastgehouden, om zooveel mogelijk zorg te dragen dat per divisie in voorste lijn één escadrille beschikbaar is. Dit wil niet zeggen dat deze divisiën dus de beschikking hebben over een escadrille. Dit is lang niet altijd het geval. 984

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1928 | | pagina 28