Den 23en Juli 1903 werd hij benoemd tot 2e luitenant der
Cavalerie bij het Nederlandsch Indische Leger.
Als jong officier doorliep hij eene detacheering bij de ,,Haras
du Pin", één van Frankrijk's grootste stoeterijen en hier werd
de kiem gelegd voor zijn uitnemende kennis op het gebied van
paardenfok en remonteering.
Van deze kennis heeft het Land ruimschoots profijt getrokken;
zijn „horsemanship" heeft het Nederlandsch-Indische Gouverne
ment veel onschatbare diensten bewezen, welke hun belooning
vonden in de hem op 31 Augustus j.l. toegekende Koninklijke
Onderscheiding, t.w. het Officierskruis der Orde van Oranje-
Nassau met de Zwaarden.
Reeds eerder was hem de tevredenheid der Regeering betuigd
over de loffelijke wijze, waarop hij uitvoering had gegeven aan
de hem verstrekte opdracht tot aankoop van Arabische hengsten
in Egypte (1913), bestemd voor de tamme stoeterij van het
Departement van Landbouw.
Zijne groote ervaring op het gebied van het remontewezen
heeft hij o.m. opgedaan bij zijne Australische en Chineesche
reizen, (tien maal was hij lid of voorzitter van een Australische
aankoopcommissie en twee maal vertrok hij, gedurende de
oorlogsperiode, voor hetzelfde doel naar China.)
De voor hem aangewezen plaats was uiteraard het Remonte
Depot te Padalarang.
Hieraan heeft hij dan ook zijn beste krachten gewijd en is
het zeker niet te veel gezegd, dat Padalarang en Tjisaroea in
hun tegenwoordigen vorm voornamelijk zijn werk zijn.
Hij was sedert 1906 aan deze instelling verbonden, waarvan
sinds 1911 als Adjunct Directeur en sedert 1924 als Directeur en
nog had hij den Lande na zijne pensionneering nuttige diensten
kunnen bewijzen door in die betrekking als burgerambtenaar te
continueeren, had de dood hier niet anders beschikt.
Een dergelijk „paardenman" zullen wij niet spoedig meer in
ons midden terugkrijgen.
Zijn opgewekt en fair karakter maakte hem bovendien onder
de kameraden een zeer geziene figuur; wij zullen steeds eene
dankbare herinnering behouden aan zijn persoon.
„Hij ruste in vrede."