lijkerwijze geeischt kan en moet worden en daarop dan onze
organisatie opbouwen; daarbij natuurlijk voorop stellende, het
is haast overbodig om het te zeggen, dat het weinig geld zal
kosten.
Op bladz. 931 (I. M. T. afl. II) komt de schrijver C'. na een be
toog tot de vetgedrukte conclusie: Voor het doel, „vervulling van
den militairen plicht als lid van de Volkengemeenschap tegen
over andere volken" is derhalve geen man en geen paard extra
uitgetrokken. De cavalerie rekent derhalve niet onder de hulp
wapens en diensten, welke speciaal voor de neutraliteitshand-
having zullen zijn te organiseeren". Eerlijk gezegd kunnen wij
den schrijver in dit betoog niet volgen of is het wellicht een
kwestie van verkeerd begrijpen? Wij toch vermeenen, dat de uit
breiding van ons leger na de relletjes in 1926, zoowel van de
infanterie als van de cavalerie, alleen en uitsluitend ten doel had
om aan dien onhoudbaren toestand een einde te maken, waar
door het voor alle eenheden eenvoudig onmogelijk was om ooit
met de voorgeschreven sterkte uit te rukken. Immers, men had
uit zuinigheidsoverwegingen de vredessterkte bepaald zonder re
kening te houden met allerlei factoren als ziekten, reconvalescenten,
geëmployeerden enz. enz., waardoor de uitruksterkte zoodanig
miniem was, dat zelfs van een behoorlijk oefenen geen sprake
was. Zoolang het nog slechts bij oefenen bleef, trok men er zich
niet veel van aan en pas de bittere ernst en angst van 1926, deed
voor ons allen de toestand ten goede keeren, zoowel voor de
infanterie als voor de cavalerie. Wij kunnen dan ook niet inzien,
dat de cavalerie niet zal zijn te organiseeren voor de neutraliteits-
handhaving op grond van de door C'. aangevoerde redenen.
Het gaat hier slechts om de vraag: „is de cavalerie in Indië
een hulpwapen bij den strijd tegen een B. V. of is zij dat niet".
Is zij wel hulpwapen, zoo staat er niets anders op, dan haar
voor die taak te organiseeren. Is zij geen hulpwapen, wat is
zij dan wel? schaf haar dan liever af en maak er bereden politie
of iets dergelijks van.
Bij de beantwoording van de vraag „is de cavalerie hulpwapen",
moeten wij ons o.i. niet in de eerste plaats stellen op het
standpunt „bij ons in Indië is alles zoo geheel bijzonder", doch
moeten wij in de eerste plaats uitmaken of Indië een leger noodig
heeft voor een eventueelen oorlog tegen een buitenlandschen
aanrander, ja dan niet?
Wordt deze vraag bevestigend beantwoord en voor zoover
ons bekend, is dit tot nu toe nog steeds het geval, dan komt de
volgende vraag: „behoort bij een leger cavalerie ingedeeld te
zijn?" De vraag stellen is haar o.i. met „ja" beantwoorden en pas
thans komt de kwestie aan de orde van„verkeert ons Indisch
leger in dermate bijzondere omstandigheden, dat er aan zijn
organisatie bijzondere eischen gesteld moeten worden Zoo als
in ieder land ter wereld zoo zijn ook in Indië de gesteldheid
998