van het land, de kwestie van het eilandenrijk, de financieele draagkracht en nog zooveel andere factoren oorzaak, dat aan de samenstelling, organisatie en taak van ons leger bijzondere eischen kunnen en worden gesteld. Dit geldt echter voor het leger in zijn geheel en natuurlijk ook voor ieder onderdeel van dat leger, zoowel voor infanterie als cavalerie, voor artillerie als voor genie. Die kwestie van dat „bij ons in Indië is alles zoo bijzonder" is echter iets, waarvoor we zeer moeten oppassen en o. i. zijn we daarmede erg aan het overdrijven. Er zijn nu eenmaal op het gebied van oorlogvoeren vaste grondregels en daaraan kunnen we ons, hoe onaangenaam het ook is, niet onttrekken; trachten we dit te doen en het ons gemakkelijk te maken met het stereotiepe „bij ons in Indië", zoo loopen we gevaar daarvoor bloedig te moeten betalen. Op bladz. 930 schrijft C'. o. a. dat we ons zorgvuldig moeten hoeden voor, neen geheel moeten losmaken van hetgeen in de buitenlandsche literatuur en in de vreemde voorschriften wordt verkondigd en bij manoeuvres in den vreemde wordt vertoond." Hiermede nu, moeten wij met den geachten schrijver van meening verschillen. Immers al deze voorschriften, ik heb hier het oog op de Fransche, Duitsche, Belgische en Engelsche, zijn verschenen een aantal jaren na afloop van den grooten oorlog in dien tusschentijd is een zondvloed van geschriften over de wereld uitgestort aangaande het gebruik der cavalerie gedurende die vier oorlogsjaren, waarvan alle schrijvers in de een of andere positie den oorlog persoonlijk hadden meegemaakt. In die buitenlandsche voorschriften en literatuur is dus de harde oorlogs-ervaring van 4 jaren bloedigen strijd neergelegd en zouden wij dat nu maar geheel over boord moeten werpen, zouden wij ons daar geheel van moeten losmaken Neen, bij ons in Indië is wel veel bijzonders, doch de lessen uit den grooten oorlog kunnen ook ons heel veel leeren en juist door een grondige studie dier geschriften en door de conclusies daar van met een koel hoofd aan ons bijzonder Indië aan te passen, zijn we in staat ons hulpwapen der cavalerie zoodanig te orga- niseeren en een zoodanige taak op te dragen, dat het het grootste rendement kan opleveren. In het buitenland zien we, dat overal gedurende en na den oorlog de formaties zoogenaamde „lichte troepen" georganiseerd zijn. Wel kende men ook voor den oorlog deze afdeelingen, doch waar over het algemeen de groote cavaleriemachten der oorlog voerende staten met ouderwetsche ideeën te velde gingen, waren deze afdeelingen of niet of zeer onvoldoende georganiseerd en pas de bloedige lessen van de werkelijkheid brachten meer en meer volmaking van deze organisaties, zoowel op het gebied van samenstelling als op dat van uitrusting. En nu doet zich juist het eigenaardige geval voor, dat wij, het Indisch leger, vroeger 999

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1928 | | pagina 45