jaren lang zoo'n organisatie van lichte troepen gekend hebben
in onze legercavalerie, maar ziet, „bij ons in Indië" wordt in
1924 deze organisatie opgeheven en verdwijnt geheel
uit de leger-formatie.
Deze afdeeling leger-cavalerie nu (de naam was zeer zeker
heel wijdsch en minder op zijn plaats) bestond uit 2 eskadrons
cavalerie en één compagnie wielrijders, was in zijn geheel gelegerd
in dezelfde garnizoens-plaats, stond onder éénhoofdig commando,
oefende het geheele jaar door gezamenlijk, officieren en manschap
pen kenden elkaar door en door, er bestond een gezonde spor
tieve en kameraadschappelijke geestkortom, alle factoren waren
aanwezig om van deze afdeeling een keurtroep te maken en wij
weten dan ook zeker, dat zulks het geval was. Wijzelf hebben
jaren bij dit Korps gediend en ook allen, die dat korps aan het
werk gezien hebben, zullen dit beamen. Ook de prestaties van
het Korps bij de oefeningen, althans die, waarbij de cavalerie
goed gebruikt werd en waarbij haar tijd en ruimte gegeven werd
om haar taak te vervullen (helaas geschiedde dit lang niet altijd)
waren zeer goed, doch ondanks dit alles verdween de legerca
valerie en gaf het nieuw A. T. V. van 1925, hezelfde jaar, waarin
de meeste buitenlandsche reglementen definitief verschenen, ons
als verkenningsafdeeling de half-peloten patrouille. Juist die af
deeling, die in het buitenland afgedaan had en waarvan de
reglementen daar zeggen, dat ze (officiers-patrouille-Fernpatrouille-
reconnaissance) slechts bij uitzondering mogen uitgezonden wor
den Daar heeft men geleerd, op bloedige en dure wijze, dat de
resultaten van deze patrouilles voor de verkenning nihil zijn,
dat het een nutteloos opofferen van menschen en paarden is,
doch „bij ons in Indië", waar men geen practische oorlogserva
ring opdeed, moet het juist andersom zijn. Onze aanvoerders en
onze manschappen zijn zoo vreeselijk behendig, ons terrein is
alleen voor ons gunstig en niet voor den vijand en bovendien
die vijand is zoo stom en zoo naïef, dat hij zich maar kalmpjes
door onze half-pelotons verkennen laatdeze zien alles en nie
mand ziet hen. Wij gelooven echter dat deze bijzondere toestand
voor ons bijzonder Indië wel al te bijzonder is en dat wij goed
doen ons hier geheel te houden aan de oorlogservaring.
Natuurlijk zal het wel eens een enkele maal voorkomen, dat
zoo'n kleine patrouille succes heeft, maar op die uitzonderings
gevallen mag men toch geen systeem, geen organisatie opbouwen.
Uit het bovenstaande blijkt dus, dat wij tegenstander zijn van uit
sluitend deze verkennings-patrouilles en wij vermeenen dat, zoomen
wil laten verkennen (over de noodzaak daarvan zullen we later spre
ken) we een organisatie in het leven zullen moeten roepen, die in
staat is om, desnoods door geweld, zich de gewenschte inlichtingen
te verschaffen. Niet, dat wij de meening toegedaan zijn om dan ook
maar met zoo'n afdeeling, gelijk een razende Roland er op in te
gaan en het vechten als hoofdzaak te beschouwen, verre van dat,
1000